Austin-Sparks.net

OPDAT ZIJ EEN ZIJN

door T. Austin-Sparks

HOOFDSTUK EEN

“… opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn.” Joh. 17:21

In dit hoofdstuk vinden we het gebed van de Here Jezus vlak voordat Hij aan het kruis ging. In dat gebed staan deze woorden, waarvan ik vooral de belangrijke woorden aan het eind wil onderstrepen: “… dat ook zij in Ons zijn”. Dan gaan we naar Mattheüs 27:46. “Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Dit zijn praktisch de laatste woorden van onze Heer aan het kruis. Alles wat Hem nog restte was Zijn Geest bevelen aan Zijn Vader. Dit is de laatste fase van de dood van Jezus Christus en het markeert een zeer grote verandering in Zijn geestelijke leven en ervaring. Jezus had heel Zijn leven in de Vader geleefd. Hij had tegen Zijn discipelen gezegd: “Gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben?” Zijn hele leven had Hij in alle opzichten in de Vader geleefd. We hebben er veel voorbeelden van dat Hij weigerde iets te doen buiten de Vader om.
In het stadje Kana in Galilea deed Hij Zijn eerste wonder: water veranderen in wijn op een bruiloftsfeest. Op de een of andere manier was de hele voorraad wijn op. Dit was een ernstige situatie. De moeder van Jezus zat naast Hem aan tafel en ze keerde zich naar Hem toe en zei: “Ze hebben geen wijn.” Zij geloofde uiteraard dat Hij er iets aan kon doen en daarom legde ze het Hem voor. Ze zei in feite: “Jij zult er iets aan moeten doen. Dit hele bruiloftsfeest wordt een fiasco. Iedereen komt in moeilijkheden”. Hij moest er echt wat aan gaan doen.
U weet wat de Here Jezus zei. Hij draaide Zich om naar Zijn moeder en zei: “Vrouw, wat heb Ik met u van node? Mijn ure is nog niet gekomen.” Twee dingen vallen hier op: een schijnbare noodzaak is niet de basis waarop Jezus werkt. Alleen omdat iets nodig lijkt, doet Hij niet iets. Hij wacht ergens op. Hij zegt: “Mijn ure is nog niet gekomen. Ik kan dit nu niet doen. Ik begrijp hoe ernstig de situatie is, maar Ik kan het nu niet doen, al heb Ik ook alle sympathie voor deze mensen.”
Waarom kon Hij op dat moment niets doen? Hij bleef in de Vader. Hij leefde niet in de omstandigheden. In Zijn Geest zei Hij: “Vader, wilt U dat Ik dit doe? Deze mensen hebben een probleem. Mijn lieve moeder zegt dat Ik er iets aan moet doen. Maar Vader, Ik kan niets doen tenzij U Mij dat zegt.” Hij leefde in de Vader. En toen Hij op de Vader wachtte, scheen Hij Hem te horen zeggen: “Ja, het is goed. Doe het maar.” Toen zei Hij: “Vult de vaten met water.” Dit is het eerste voorbeeld van hoe Jezus in de Vader leefde.
Bij een andere gelegenheid was er feest in Jeruzalem. Jezus en Zijn discipelen waren op dat moment niet in Jeruzalem. Zijn broers naar het vlees waren bij Hem. Je weet dat er staat dat zij niet in Hem geloofden. Ze zeiden tegen Hem: “Ga met ons mee naar het feest. Iedereen gaat; dat is de gewoonte. Als je niet gaat, zullen de mensen je niet begrijpen, ze zullen kritiek hebben. Je verliest je invloed. Als je populair wilt zijn, kunt je maar beter doen wat iedereen doet. Wij gaan naar het feest. Ga toch mee.”
Wat deed Jezus? Deed Hij wat Hem populair maakte? Deed Hij het omdat iedereen het deed? Deed Hij het omdat het gebruikelijk was om te gaan? Nee, Hij keerde Zich naar Zijn broers naar het vlees en Hij zei: “Jullie gaan op naar het feest; Ik ga niet op.” Toen gingen Zijn broers. En nadat zij vertrokken waren, ging Jezus ook naar het feest.
Wat een vreemde manier van doen! Wilde Hij niet in het gezelschap van Zijn broers zijn en vertelde Hij daarom een leugentje? “Ik ga niet op, gaan jullie maar op.” Waarom zei Hij dat? Hij bleef in de Vader. Hij wachtte op het woord van de Vader. Hij deed nooit iets omdat het populair was. Hij zou het nooit doen omdat alle religieuze mensen het deden. Hij deed het niet omdat het de gewoonte was, of om in de gunst te komen bij de mensen. Het enige dat Zijn leven bepaalde was: “Wil de Vader dat Ik dit doe?” Dus nadat Zijn broers vertrokken waren, zei Hij: “Vader, wilt U dat Ik ga?” En klaarblijkelijk zei de Vader: “Ja, ga naar Jeruzalem.” Toen ging Hij, niet eerder!
Op een keer sprak Jezus met Zijn discipelen over Zijn naderende dood in Jeruzalem. Maar Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen en zei: “Dit zal U geenszins overkomen!” De Here Jezus keerde Zich om en zei tegen Petrus: “Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen” (Mat. 16:22,23). “Als Mijn Vader zegt dat Ik naar Jeruzalem moet gaan om daar gekruisigd te worden, dan is dat het laatste woord. Ik zal nooit iets doen om Mijzelf te redden.”
Later zei Jezus tegen Zijn discipelen: “Laten we naar Judea gaan.” Nu was het in Judea dat ze Hem zouden arresteren en kruisigen. Thomas zei: “Nee, laten we niet naar Judea gaan, Here, want de vorige keer dat we daar waren, wilden ze U stenigen. Wilt U daar dan nu weer heen gaan?” Jezus zei: “Wat Mijn Vader zegt, moet Ik doen. Ik weet dat dat het kruis betekent, maar Ik moet in Mijn Vader blijven.”
De satan probeerde voortdurend Jezus van Zijn Vader te scheiden, en Hem te laten handelen zonder Zijn Vader. Die drie verzoekingen in de woestijn waren een poging om tussen Jezus en Zijn Vader te komen. Heel Zijn leven door heeft de satan geprobeerd Jezus van Zijn Vader te scheiden. Toen Hij aan het kruis hing, in dat ontzaglijke lijden, kwam Satan via enkele slechte mensen en zei: “Kom van het kruis af en we zullen U geloven.” Jezus had eraf kunnen komen. Hij had kort daarvoor nog gezegd dat als Hij Zijn Vader zou vragen, deze Hem twaalf legioen engelen zou sturen.
Weet u nog wel wat één engel doen kon? Eén engel in het Oude Testament doodde een heel leger. Als één engel dat kon, wat kunnen twaalf legioenen dan wel niet. Jezus hoefde er alleen maar om te vragen, en ze zouden Hem van het kruis afgenomen hebben. Maar nee, Hij liet de engelen blijven waar ze waren. Hij had gezegd: “Zou Ik de beker, die de Vader Mij gegeven heeft, niet drinken?” (Joh. 18:11). Tot het laatst toe probeerde de satan tussen Hem en Zijn Vader te komen, maar Jezus wist hoe belangrijk het was om in God te blijven.
En nu, hier aan het eind, is de situatie gewijzigd. “Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?” Jezus is zonder God, gescheiden van God. Er is een grote afstand tussen Hem en God. Dit was nooit eerder gebeurd. Geen enkel moment in Zijn hele leven had Hij zo’n ervaring gehad. God is nu ver weg. Er is een grote kloof tussen de Vader en de Zoon. Jezus is niet alleen gescheiden van de Vader, Hij ervaart ook de vreselijke verlatenheid die dit met zich meebrengt. Er is niets zo vreselijk als door God verlaten te zijn. Er is niet alleen verwijdering en verlatenheid, maar ook duisternis.
Dat woord “waarom” betekent: “Ik begrijp het niet. Ik ben in volslagen duisternis. Waarom hebt U Mij verlaten?” Verder was Hij absoluut zwak. De apostel Paulus zegt: “Hij is gekruisigd uit zwakheid”. Het was geestelijke zwakheid zowel als lichamelijke. Toen ze Hem bespotten en zeiden: “Anderen heeft Hij gered. Zichzelf kan Hij niet redden”, lag daar veel waarheid in. Nee, Hij kon Zichzelf niet redden. Daar had Hij niet de kracht voor. Hij verkeerde in volslagen zwakheid, zonder enige kracht om Zichzelf te redden.
Misschien was het wel het ergste dat Gods toorn op Hem was. “God heeft geen behagen meer in Mij. God is boos. Ik onderga de toorn van God.” Kunt u zich voorstellen wat dat betekende voor Hem die Zijn hele leven in de Vader geleefd had? Waarom moest dit alles gebeuren?
In 1 Korintiërs 15 wordt Jezus de laatste Adam genoemd. We moeten terug naar de eerste Adam om dit te kunnen begrijpen. Dit alles wat Jezus doormaakte aan het kruis was wat de eerste Adam over het menselijk geslacht gebracht had. Het begon in de hemel. Satan kwam in opstand tegen God. Voor die tijd leefde hij in God. Toen hij in opstand kwam, werd hij buiten geworpen, buiten God, buiten zijn leven in God. Dat maakte dat er een grote afstand tussen God en Satan kwam. Satan werd de vorst der duisternis. Hij was onder de toorn van God.
Satan kwam nu bij Adam, die zijn leven in God had; hij “woonde” in God. Hij had alle dingen in God. En dan, door de verzoeking van Satan, deed Adam (via Eva) hetzelfde als wat Satan gedaan had. Hij was ongehoorzaam aan God. Hij kwam in opstand tegen God. En u weet wat er gebeurde, er kwam scheiding tussen hem en God. Hij leefde niet langer in God. De aarde werd om hem vervloekt. Allerlei slechte en verkeerde dingen begonnen op de aarde te groeien. Wat eens een prachtige hof was, was een woestenij geworden. Adam werd verdreven, de duisternis in.
Hierna begreep Adam God niet meer. Hij had geen kennis van God; en bovendien was hij uiterst zwak, onmogelijk in staat zichzelf te redden. Hij was onder de toorn van God, en als de vader van het menselijk geslacht, bracht hij het hele geslacht ook in die positie. Elk lid van Adams geslacht is van nature in die toestand. Geen enkel mens op aarde weet van nature wat het betekent in God te leven. Iedereen weet dat hij ver van God verwijderd is. En iedereen die zijn toestand werkelijk inziet, weet dat er geen uitkomst is.
De roep van het menselijk hart is: “O, als ik wist waar ik God kon vinden! Ik ben als het ware in de woestijn, in het duister. Ik heb geen verklaring voor al die problemen van het leven. Waarom? Waarom? Ik tast in het duister. En ik heb het gevoel dat God tegen mij is.” Dat is de toestand van de mensheid vanwege Adams zondeval. De mens en de wereld staan buiten God.
Nu komen we bij de wezenlijke betekenis van het kruis. Jezus, als de laatste Adam, neemt de plaats in van de eerste Adam. Hij neemt alle gevolgen van wat Adam gedaan heeft op Zich. Hij verliest de tegenwoordigheid van God. Hij gaat uit de plaats van het leven, uit het licht, in de duisternis. De plaats waar Adam was en waar wij zijn. Dit alles ligt besloten in dit woord: “Waarom hebt U Mij verlaten?” Het antwoord luidt: om de weg terug naar God weer te openen.
Lieve vrienden, wij moeten allemaal erkennen dat we ons van nature in deze positie bevinden. Van nature hebben we geen leven in God. Wij zijn van God gescheiden. We kunnen onmogelijk onszelf verlossen. We hebben geen vermogen om goddelijke dingen te verstaan en we zijn “kinderen des toorns”, maar de Here Jezus nam dat alles op Zich.
Nu gaan we van Matteüs 27 naar hoofdstuk 28, de opstanding. Hoofdstuk 27 sluit die hele vreselijke geschiedenis af. In de opstanding is er een terugkeer in God. Alles in de opstanding van Jezus zegt: Hij is terug in de Vader. Hij is niet meer afgescheiden van Zijn Vader. Hij is terug in de boezem van de Vader. En als Hij in Zijn kruis jou en mij en het hele mensdom vertegenwoordigde, dan vertegenwoordigt Hij ieder van ons die gelooft, ook in de opstanding. Het is een nieuwe positie, maar wat ik wil benadrukken is dit ene woordje “in”. Hij heeft ons niet alleen nader tot God gebracht en ons met God op uiterlijke wijze verbonden, maar het geweldige is dat Hij ons in God gebracht heeft. Onze nieuwe positie is in God. Daarom hebben we dat gedeelte uit Johannes 17 gelezen: “Opdat zij één zijn, gelijk Gij, Vader in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn.”
Ziet u dat ons leven als Gods wedergeboren kinderen een leven in God is, niet alleen maar wandelen met God, maar leven in God. God is onze levensatmosfeer. Wij leven in alles wat van God is. Ik benadruk dit nog eens omdat er zoveel van afhangt. Toen u gedoopt werd, kwam u niet op de rand van het doopbad zitten, zo dicht mogelijk bij het water. Misschien om alleen je hand erin te steken. Nee, je ging in het water. Toen je gedoopt werd was het water overal om je heen. Een christenleven leiden is niet alleen maar dichtbij God komen leven, maar een christen is geroepen om in God te leven.
Het volgende punt is dat de Heilige Geest aan hen gegeven werd. Waarom? Waarom is Hij in ons? Om ons te leren wat het betekent in God te leven. Met andere woorden, om ons te doen begrijpen wat in God is en wat niet in God is. Als de Heilige Geest in ons is en als wij gevoelig zijn voor de stem van de Heilige Geest en wij spreken op een manier die niet goed is, dan zal de Heilige Geest zeggen: “Dat is niet de Here die door je spreekt, dat ben je zelf.” Als wij ons op een manier gedragen die niet goed is, zegt de Heilige Geest: “Dat is niet de Vader, dat ben jij. Dat is buiten de Vader om.” De Heilige Geest is dus gekomen om ons te leren wat in God is en wat niet.
Als we in onszelf leven, kunnen we niet tegelijk in God leven. Jezus zegt: “Blijf in Mij, zoals Ik in de Vader blijf.” Dat houdt in dat je alles van Jezus krijgt, zoals Hij alles van de Vader krijgt.
Hebt u gemerkt wat het grote werk van de duivel is? Dat is in de eerste plaats om tussen God en de mens te komen. Alles in ons leven dat niet van God is, is van de duivel. Het belangrijkste werk van de duivel, eerst in de hemel en daarna op aarde, was om scheiding te brengen. Elke scheiding die het werk van God aantast, is van de duivel. Het is God niet. Geen enkele verdeeldheid onder Gods volk is van God, maar van de duivel. En het gebeurt omdat de christenen ergens anders in leefden dan in God. Misschien leefden ze in zichzelf en wat zij wilden en dachten. Of ze zijn door de wereld besmet, want er is niets wat zo de christenen verdeelt als de wereld. Of het kan zijn dat ze in iemand anders geleefd hebben. Weet je dat het mogelijk is dat wij “in een mens” leven? Kijk uit dat je niet op een mens steunt, in hem leeft. Als je dat doet, zal die man je vroeg of laat teleurstellen en dan komt er een scheiding. Ook al is die man een geweldig prediker of Bijbelleraar, maak hem niet tot je leven. Als je dat doet, begeef je jezelf buiten de Heer. Het gevolg is scheiding. Dat is altijd de bedoeling van de vijand. Blijf dus in God, doe wat de Here Jezus altijd deed. “Vader, wilt U dit? Vader, is dat wat U verlangt? Vader, is dit Uw weg? Er zijn sterke argumenten dat ik dit of dat zou doen, maar Vader, dat is niet goed genoeg. Van nature ben ik een kind van de duisternis. Vader, wilt U dit en wilt U het nu?” We moeten het van de Here ontvangen en net als de Here Jezus, moeten we misschien wachten totdat de Here spreekt.
Hij is aan het kruis gegaan om alles wat tussen God en ons in kwam, te vernietigen. De opstanding van de Here Jezus is een geweldig werk om ons weer in God te brengen. Kijk in het boek Handelingen en zie hoe het daar werkt. Petrus had een paar problemen. Hij dacht dat het verkeerd was om een maaltijd te hebben met heidenen. Hij noemde dat onrein. Hij zei: “Here, zo niet. Ik heb nooit zoiets gedaan.” Petrus bleef in zijn religieuze traditie. De Heilige Geest zegt: “Kijk hier, Petrus, Ik weet dat je religieus bent, maar wil je de traditie of God?” Petrus ging het punt zien en bleef in God. Hij moest doen wat hij nooit eerder gedaan had. Dat heeft ons veel te zeggen.
Ik heb geprobeerd om de belangrijkste wet in het geestelijk leven te geven. Ik vraag u, zoek je leven in God, niet in dingen, niet in mensen, niet in plaatsen, niet in omstandigheden, niet in argumenten, niet in menselijk verstand, maar in God. Gods gedachten zijn anders dan de onze. “Vertrouw op de Here met uw ganse hart, en steun op uw eigen inzicht niet” (Spr. 3:5). Dat wij mogen leren al wat het betekent om in God teruggebracht te zijn door de opstanding. Moge de Here ons helpen.


HOOFDSTUK TWEE

“De ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid.” Joh. 4:23,24

Ons onderwerp is de fundamentele principes van het werk van God. Er is één ding dat we moeten erkennen en accepteren. En dat is dat voordat de apostelen hun werk op aarde beëindigd hadden, het christendom al begonnen was af te wijken van zijn fundamenten. Met andere woorden: het christendom week af van zijn aanvankelijke positie en daarom was de latere bediening van de apostelen grotendeels corrigerend. Hun bediening was aan het eind een bediening van terug gaan naar de begintijd. In hun eerste geschriften was hun last dat het leven van de gelovigen overeenkomstig Jezus Christus zou zijn. In hun latere geschriften zien we dat het hun erom ging de gelovigen terug te brengen naar de Here Jezus. Niet lang nadat de apostelen gestorven waren, slopen al die dingen al binnen waar wij vandaag zo vertrouwd mee zijn.
Het christendom werd georganiseerd in een kerkelijk systeem met bisschoppen en aartsbisschoppen en uiteindelijk een paus. De ambtsgewaden en rituelen van het latere christendom ontstonden in die tijd. Leiders werden niet aangesteld omdat ze geestelijke mensen waren, maar om andere redenen. Deze tendens begon zich al te manifesteren vóór de apostelen hun bediening beëindigd hadden. Het is erg belangrijk dat we dit opmerken, omdat wij een christendom geërfd hebben dat niet trouw gebleven is aan haar beginselen. Laten we eens kijken naar de laatste brief van Paulus, de tweede brief aan Timoteüs. Vanzelfsprekend zijn er veel dingen in deze brief die we fijn vinden, bijvoorbeeld 2 Timoteüs 2:15: “Maak er ernst mede u wel beproefd ten dienste van God te stellen, als een arbeider, die zich niet behoeft te schamen, doch rechte voren trekt bij het brengen van het woord der waarheid.” Maar we zien niet altijd dat die woorden een correctie zijn. Ze zouden wel eens een oproep kunnen zijn om terug te keren naar de oorspronkelijke positie. We vinden hoofdstuk 2:3 ook een heel mooie tekst: “Lijd met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus.” Maar we zien niet dat dit samengaat met “Strijd de goede strijd des geloofs” (1 Tim. 6:12). De strijd van de soldaat van Jezus Christus is de strijd voor de zuiverheid van het geloof. Dat is de zuiverheid van het christendom zoals het was in het begin. We moeten 2 Timoteüs in het licht van deze waarheid lezen. Die brief werd geschreven omdat de mensen zich niet behoorlijk gedroegen in het huis van God. Dat schrijft hij in 1 Timoteüs 3:15. Er was verkeerd gedrag in het huis van God. En u weet dat Timoteüs waarschijnlijk een oudste in de gemeente van Efeze was. Dat was een ernstig iets om tegen de gemeente van Efeze te zeggen. Zelfs van die goede gemeente van Efeze zegt Paulus dat de mensen zich niet goed gedroegen in het huis van God.
Al zo vroeg in de geschiedenis weken de gelovigen af van hun oorspronkelijke positie. De laatste brieven van het Nieuwe Testament waren die van Johannes. Hij schreef al zijn brieven en zijn evangelie waarschijnlijk nadat alle andere apostelen al naar de Here waren gegaan. Ik denk dat we allemaal zijn brieven fijn vinden en zijn evangelie is onze favoriet. Maar is het karakter van die brieven u wel opgevallen? Hij begint zijn eerste brief met deze woorden: “Hetgeen was van de beginne…” Hij moest terug naar het begin. De brieven gaan over correctie van de leer en van het leven. Ze zijn afgeweken van het oorspronkelijke onderricht. En ook van de oorspronkelijke normen van het christelijk leven. En, let op, Johannes schreef zijn brief waarschijnlijk aan de Efeze gemeente. Als je in het boek Openbaring kijkt, begint de Here met Efeze. En Hij zegt tegen hen: “Gij hebt uw eerste liefde verzaakt.” Jullie hebben je oorspronkelijke positie verlaten. Ik denk dat ik al genoeg gezegd heb om aan te tonen dat er aan het eind van de nieuwtestamentische geschriften aan de ene kant een verlaten van de oorspronkelijke basis was. Aan de andere kant zien we de last van de apostelen om de gelovigen terug te brengen naar hun oorspronkelijke leven.
Lange tijd heb ik mij afgevraagd waarom de vier evangeliën zo laat in de nieuwtestamentische tijd geschreven werden. Omdat het Nieuwe Testament met de vier evangeliën begint, zijn we geneigd te denken dat het de eerste geschriften zijn. Dat is niet het geval. Ze werden pas geschreven nadat al veel van de brieven geschreven waren. Ik vroeg me af waarom dat was. Waarom zouden deze schrijvers helemaal terug gaan naar het aardse leven van de Here Jezus na al die machtige openbaringen die ze ontvangen hadden? Zij hebben toch de wondere openbaring van de gemeente als Lichaam van Christus ontvangen. Ze hebben iets gezien van de eeuwige raadsbesluiten van God. En hierna gingen ze helemaal terug naar Zijn aardse leven van dertig jaar. Waarom toch? Het leek mij alsof ze van de hemel terugkeerden naar de aarde, van de eeuwigheid in de tijd. Ik begreep dat niet. En zo bestudeerde ik vele jaren lang de brieven en werd helemaal in beslag genomen door Gods eeuwig voornemen met betrekking tot het geestelijke Lichaam van Christus, de gemeente. Toch blijft het feit dat deze mannen die evangeliën pas schreven nadat de meeste brieven geschreven waren. Toen ontdekte ik de geestelijke wet hierachter. De Heilige Geest maakt Zich niet altijd druk over de chronologie. Chronologie is één ding, geestelijke orde iets anders. Ziet u dat? De Heilige Geest houdt Zich altijd bezig met de geestelijke orde. Later werd mijn vraag in mijn eigen ervaring beantwoord. Ik moest terug naar de evangeliën.
Nu iets anders wat heel belangrijk is. Toen ik de bijbel begon te lezen, deed ik wat de meesten doen. Ik las de vier evangeliën als het verhaal van het aardse leven, werk en onderricht van Jezus. Al die verhalen waren zo interessant. Zo las ik de evangeliën en alle mogelijke boeken daarover. Jezus stierf en stond weer op en dat was het eind van het evangelie.
Dan door naar Handelingen en daarna de brieven. Iedereen kan op deze manier de evangeliën lezen. Zelfs een ongelovige kan het verhaal interessant vinden, maar we vergeten dat niemand werkelijk de evangeliën kan begrijpen voordat hij in de ervaring van het boek Handelingen komt. Dat is de ervaring van Pinksteren. Zelfs de discipelen begrepen het niet; pas na Pinksteren. Ze begrepen het werk en het onderricht van Jezus niet toen Hij nog op aarde was. Toen was de hemel voor hen gesloten. Dat was het probleem dat Jezus met Zijn discipelen had. Hij zei: “Ben Ik zo lang bij u, en kent gij Mij niet?” En al die drie jaar begrepen zij niet waar Jezus het over had.
En omdat ze geestelijk blind waren, namen zij allen aanstoot in plaats van in te zien dat het hele Oude Testament vervuld werd in Zijn kruisiging. Hij sprak vaak over Zijn sterven en zei altijd dat de Schrift vervuld moest worden. En toen het zover was, zei Hij: “Dit is wat Ik jullie aldoor geprobeerd heb te vertellen.” Maar zij zagen het niet en daarom namen ze allen aanstoot aan Hem. Ze lieten Hem allemaal in de steek en we weten in wat voor toestand ze waren als we kijken naar die twee Emmaüsgangers. Zij zeiden tegen Hem: “Wij leefden echter in de hoop dat Hij het was die Israël verlossen zou. Al onze hoop is weg. Ons geloof heeft zich vergist.” Ziet u hoe blind ze waren? Pas toen Hij hun ogen opende, zagen ze. Mijn punt is dit: Niemand kan de evangeliën begrijpen tenzij hij de Heilige Geest ontvangen heeft en tot een waarachtige, diepe ervaring van de dood, begrafenis en opstanding met Christus is gekomen. Omdat die ervaring, niet die leer, een open hemel geeft. Toen ik tot een nieuwe ervaring van eenheid met de opstanding van Christus kwam, en van een nieuw leven in de Heilige Geest, begon de Heilige Geest mij terug te voeren tot de evangeliën. Hij begon mij de ware betekenis van de evangeliën te tonen. Ze kwamen tot nieuw leven. Dit alles is een inleiding op wat ik wil zeggen.
We komen nu bij die aansporing die nodig is voor ons geestelijk leven en we gaan terug naar het begin. We beginnen in het vierde hoofdstuk van het evangelie van Johannes. In dit hoofdstuk vinden we het gesprek dat Jezus had met de Samaritaanse vrouw. Op een bepaald moment in dat gesprek zei de vrouw tegen Hem wat we vinden in vers 19. Het belangrijkste van dat hele hoofdstuk vinden we in de verzen 19-24. De vrouw zei tegen Hem: “Here, ik zie dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden.” Jezus zei tegen haar: “Geloof Mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want het heil is uit de Joden; maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid, want de Vader zoekt zulke aanbidders; God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid.” In hoofdstuk 5:25 lezen we: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven.” Ziet u de geweldige dingen die in deze verzen staan? In de eerste plaats geven ze een volledige verandering van bedeling aan. Tot nu toe was het Jeruzalem en Samaria. In beide plaatsen was een tempel. Deze tempels vertegenwoordigden een hele historische orde. Als je een Jood was, was Jeruzalem het centrum van alles. Alleen daar in de tempel kon je God vinden en nergens anders. De orde in de tempel in Jeruzalem was alles, en dat zou je nooit ergens anders vinden. De priesters en de offeranden en het altaar en al het andere, die tempel was het middelpunt van alles.
Zo was het voor de Samaritanen in de tempel in Samaria. Nu zegt Jezus deze radicale woorden: De ure komt en is nu, dat aanbidding noch in Jeruzalem noch in Samaria plaats vindt. En ook niet in een andere speciale plaats. De aanbidding van God heeft van nu aan geen speciale plaats of vorm. Noch – noch! Dat maakt in één keer een einde aan de hele bedeling! Stel je voor, je schrijft een heel schoolbord vol met al je leerstellingen en gewoonten en dat is het christendom, zeg je. Dan komt er iemand met een spons en veegt alles uit. En hij zegt: “Dit is nonsens; dit is het helemaal niet.” Wat zou je met zo iemand doen? Je kruisigt hem. Jezus heeft de hele oude bedeling uitgewist en er iets anders voor in de plaats gebracht. Wat? God is Geest en die Hem aanbidden moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid.
Heel dat oude systeem mag voor u veel betekenen, maar het is niet de “waarheid”. Het is alleen een systeem van symbolen en typen en dat is niet de waarheid. Je kunt heel veel bezig zijn met wat aan de oppervlakte ligt, met het zichtbare, met wat je ogen en oren waarnemen, zonder de betekenis ervan te begrijpen. Het is de betekenis die de waarheid is, de dingen zelf niet. Het belangrijkste voor de Joden was de ceremonie van de besnijdenis. Dat was het teken dat je een ware Jood was. Maar de apostel Paulus zegt: “Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets” (Gal. 6:15). Het is geen wonder dat de Joden hem wilden doden. Wij hebben nu dat probleem van de besnijdenis niet, maar in het christendom neemt de doop die plaats in. Maar ook de doop op zichzelf betekent niets. In Ethiopië worden de christenen ieder jaar gedoopt. U kunt u wel elke dag laten dopen als u dat wilt, maar het maakt geen verschil. Als je elke week aan het avondmaal deelneemt, maakt dat op zich geen verschil. Je kunt alle vormen van het christendom praktiseren zonder er iets van te weten.
Toen Jezus zei dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid, had dat niets meer te maken met Jeruzalem of Samaria of Antiochië of ergens anders. “Waar twee of drie zijn vergaderd in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden.” Johannes 3:16 is het woord voor de redding van de hele wereld. “Een ieder die in Hem gelooft…” Matteüs 18:20 is een ander aspect, de gemeente. En het is weer niet plaatsgebonden, maar voor iedereen. Samenkomen is niet op grond van de een of andere geloofsbelijdenis, maar op grond van Christus! Waar twee of drie vergaderd zijn in Zijn Naam en aanbidden in geest en in waarheid, dat is het! De bedeling is veranderd. Het is de eerste correctie die nodig is in ons christendom, dat grotendeels een wettisch systeem is. Je moet hier zijn, bij ons! Je moet het zus en zo doen of je bent niet de ware gemeente. Vanaf het begin heeft de Here Jezus dit alles van de tafel geveegd. De enige grond die nodig is, is in geest en in waarheid in Hem. Christus heeft de plaats genomen van alle andere systemen. Christus is het enige systeem. Maar wij moeten Christus leren (Efeze 4:20 S.V.).


HOOFDSTUK DRIE

Lezen: Johannes 4:19-23; Exodus 25:8; Johannes 1:14.

We willen proberen achter alles wat het christendom nu geworden is, het wezen, het fundamentele principe daarvan te vinden. Ik denk dat we allemaal wel zien dat het christendom een systeem is geworden, door de mens opgebouwd. Al gauw nadat de apostelen gestorven waren, begonnen de mensen hun hand te leggen op het christendom. Ze maakten van de bijbelse waarheden een vast systeem van leerstellingen. Ze maakten van zijn getuigenissen een vorm van ritueel. Altijd weer legt de mens zijn hand op de dingen. Van de dag af dat Adam zijn hand naar de boom der kennis van goed en kwaad uitstrekte, heeft de mens altijd zijn hand willen leggen op de dingen van God. Of, met andere woorden, hij wilde de dingen van God zelf onder controle krijgen. Wij gebruiken onze handen om iets onder controle te krijgen.
Maar met betrekking tot de dingen van God is dat een verkeerd gebruik van onze handen. De mens heeft dat altijd gedaan. De Filistijnen legden hun hand op de ark met rampzalige gevolgen voor henzelf. Uzza, in de dagen van David, greep met zijn hand naar de ark, en de Here sloeg Uzza zodat hij stierf. En een tijdlang was er verwarring in Israël. De ark van het getuigenis moest aan de kant worden gezet. De hele onderneming om Gods doel te realiseren was een halt toegeroepen. En zelfs David was boos op de Here. Alles was er het gevolg van dat de mens zijn hand legde op de dingen van God. Zo is het altijd geweest. En zo is het ook in het christendom.
Het christendom begon op een heel mooie, eenvoudige en levende manier. Alles ging in het leven en de vrijheid van de Geest. En zolang de Heilige Geest Zijn hand op de dingen had ging alles goed. Toen kwamen de mensen en zij trokken het christendom naar zich toe en het resultaat daarvan zien we vandaag. Nergens is zoveel verwarring als in het christendom. Het getuigenis van de Heer is tot stilstand gekomen. Het is beperkt omdat het in mensenhanden is. De mens heeft het onder zijn beheer. Dat is altijd een gevaarlijke en rampzalige zaak. Gods houding is: “Ik houd Mijn handen er van af totdat jullie je handen er van aftrekken. Zolang jullie de hand hebben in Mijn dingen, laat ik ze aan jullie over.” En alles gaat dus van kwaad tot erger. Ik denk dat we dit allemaal wel inzien. Hoe meer een mens zijn hand legt op de dingen van God, hoe meer verwarring er is. Als de mens de dingen van God onder zijn controle neemt en ze domineert, betekent dat problemen. Daarom moest de Here de mens zo vaak zwak maken zodat hij zijn eigen zwakheid zag. De apostel Paulus was van nature een sterke man. En als Saulus van Tarsus legde hij zijn hand op de dingen van God. Toen kwam de Here hem tegen en sloeg hem. En aan het eind van zijn leven zei hij: “Ik zal zeer gaarne in zwakheden roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome.”
Ik wil graag dat u deze dingen ter harte neemt, want wat ik hier gezegd heb, is iets buitengewoon belangrijks. Broeders en zusters, kijk uit hoe je je handen legt op de goddelijke dingen. Kijk uit hoe je probeert de dingen van de Geest onder je controle te krijgen. Misschien slaat de Here je als je dat doet. Als je dat doet, breng je alleen maar verwarring in de gemeente. Al deze ontzettende verwarring binnen het christelijke systeem komt alleen doordat de mens zijn hand op de dingen van God gelegd heeft. Dit brengt deze dingen binnen het bereik van zijn eigen verstand en hij zegt: “Zo moet het gebeuren. Dit is wat we moeten doen en dat is wat we niet moeten doen.”
Petrus begon daar ook mee toen de Here hem liet zien dat hij naar het huis van Cornelius moest gaan, een heiden. Petrus was altijd van mening geweest dat de Joden niets van doen hadden met de heidenen. Toen de Geest tegen Petrus zei dat hij naar het huis van een heiden moest gaan, zei hij: “geenszins Here”. Hij stak zijn hand uit en zei: “Here, U hebt het mis en ik heb gelijk. U moet in overeenstemming met mijn oudtestamentisch inzicht handelen.” Dat was een kritieke dag voor Petrus, maar ook een heel kritieke dag voor de gemeente. Toen Petrus zijn handen terugtrok, werd het een wonderbare dag voor de gemeente.
We moeten dus van het christendom als systeem zoals we het kennen, teruggaan naar het eerste eenvoudige geestelijke principe van Jezus Christus. Dit gedeelte in Johannes 4:23 brengt ons weer terug naar het begin. Het is het begin van een nieuwe bedeling. Jezus zei tegen de vrouw: “… de ure komt en is nu …”. Daarna verwierp Hij het hele systeem dat tot die tijd bestond, het hele systeem van het Judaïsme volgens het Oude Testament. In één zin had Hij afgedaan met de hele bedeling. En Hij introduceerde een totaal nieuwe orde.
Wat bedoelde Hij? Toen Hij zei dat de ure komt en nu is, bedoelde Hij niet letterlijk een uur van zestig minuten. Hij bedoelde dat het het eerste uur was van de nieuwe dag. Met dit uur is er een totaal nieuwe dag aangebroken. Wat is die nieuwe dag? Als je Jezus gevraagd had dat in een kort antwoord aan te geven, zou Hij gezegd hebben: “Ik ben hier”. Het uur is niet alleen een kwestie van tijd, maar van een Persoon. De nieuwe bedeling is de bedeling van Jezus Christus. Christus is de nieuwe bedeling. “Ik ben hier”, zei Hij eigenlijk. Lees het evangelie van Johannes maar door. In alles is Hij het middelpunt. “Ik ben de weg, Ik ben de waarheid, Ik ben het leven; Ik ben de goede herder; Ik ben de wijnstok, Ik ben de opstanding.” Het is een Persoon. Het is datgene wat achter alle dingen ligt. Het christendom is Christus en Christus is het christendom. Daar begint alles en het wijkt nooit van Hem af. De ontwikkeling van het christelijk leven is alleen de ontwikkeling van Jezus Christus in ons leven.
In Johannes 4 is het punt waar het om gaat het huis van God. De vrouw zei: “Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden.” Ze bedoelde de berg Gerizzim waar de Samaritanen aanbaden. “Onze vaderen zeiden: dit is de plaats waar je God kan vinden, maar jullie, Joden, hebben gezegd: het is de tempel in Jeruzalem.” Alle Joden zeiden: “Als je God wilt vinden, moet je naar de tempel in Jeruzalem gaan.” Dat was hun idee van het huis van God. Dit onderwerp brengt Jezus nu in het licht van de nieuwe bedeling. Hij zegt: “De ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden.”
Nu willen we iets zeggen over de tekst die we aan het begin genoemd hebben, Exodus 25:8, waar staat: “En zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen.” Dit vers geeft de grote waarheid van de hele bijbel weer. Hier begint en eindigt de bijbel mee. In het begin woont God bij de mensen. De Here God kwam in de hof. Daaraan zien we dat het Gods grootste verlangen is om bij de mensen te zijn. Met dat doel heeft Hij de mens geschapen, dat Hij in hun midden zou wonen. Hij wilde niet een God van verre zijn die je niet kent, maar de God die neerdaalt om bij de mensen te wonen. Dat was iets dat altijd in het hart van God geweest is. De hele geschiedenis door is het altijd Gods verlangen geweest om bij de mensen te zijn.
De bijbel laat ons zien hoe heerlijk het is om in Gods tegenwoordigheid te zijn. Wat is het gezegend als de Here zelf aanwezig is! En het verschrikkelijkste wat de bijbel laat zien is als de Here Zich van de mensen terugtrekt. Ik neem aan dat wij daar allen iets van weten. Ik bedoel dat het in onze ervaring het moeilijkste is als we niet de aanwezigheid van de Here merken. Als wij dan een dag hebben dat het lijkt of de Here ver weg is, is dat een heel, heel moeilijke dag. Maar als we een dag hebben dat we de aanwezigheid van de Heer wel bemerken, is dat de beste dag van ons leven. U weet wel wat Mozes heeft gezegd: “Indien Gij zelf niet meegaat, doe ons vanhier niet optrekken” (Ex. 33:15). Het was voor hem ondenkbaar om zonder God verder te gaan. De Here zegt: “Moet Ik zelf meegaan om u gerust te stellen?” En zo konden ze verder gaan.
Ja, de aanwezigheid van de Here is altijd het belangrijkste. Laat dat tot je doordringen want ik wil hier verder op ingaan. Toen de Here tegen Mozes zei: “En zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen”, verwees Hij uiteraard naar de tabernakel. En toen gaf God hun het model van alle details van de tabernakel. Toen alles volgens dat model gemaakt was, daalde God neer en vervulde de tabernakel. Zo kwam Hij wonen te midden van het volk.
Nu komen we bij Johannes 1:14. Een idee voor een kleine Bijbelstudie: kijk hoeveel verwijzingen naar het Oude Testament er in het Johannes-evangelie staan. Johannes was een Jood en hij kende het Oude Testament heel goed. Telkens als hij schreef, haalde hij iets uit het Oude Testament aan. Dat is een heel vruchtbare Bijbelstudie. Hij begint zijn evangelie met: “In de beginne was het Woord” en “Het Woord is vlees geworden”. Let op het woord dat hij gebruikt. “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons getabernakeld”. Dat is het oorspronkelijke woord. Hij heeft Zijn tabernakel onder ons opgericht. In zijn gedachten bracht Johannes Jezus in verband met de tabernakel in de woestijn. En hij zegt dat zoals God onder de mensen kwam wonen in de tabernakel in de woestijn, zo is God komen “tabernakelen” onder de mensen in Zijn Zoon Jezus Christus. Wat is de tabernakel van God in deze bedeling? Het is Zijn Zoon. Wat is het huis van God? Het is Jezus Christus. Wat is de gemeente? Ik vraag me af wat u op papier zou zetten als ik u die vraag stelde. Ik weet zeker dat iemand me een prachtig systeem van gemeentewaarheden zou opschrijven, een prachtig systeem van gemeenteordening. Het antwoord is simpel. De gemeente is Jezus Christus, niets minder dan dat, niets meer dan dat. Als Christus woont in een aantal personen, vormt Hij de gemeente. Christus in ons vormt de gemeente, niet in de eerste plaats onze leer, niet in de eerste plaats onze praktijk, niet onze manier van samenkomen, maar allereerst de aanwezigheid van de Heer. De aanwezigheid van de Heer in hen die samenkomen, dat maakt de gemeente.
Maar let op dat ik begonnen ben met de gemeente. En ik denk aan de universele gemeente, wereldwijd. Er is geen geografie in de gemeente. Begrijpt u dat? Het is niet op deze berg of in Jeruzalem. Er is geen geografie in de gemeente. Er is geen tijd in de gemeente. De Here gaat nooit slapen. Duisternis en licht zijn beide voor Hem gelijk. Er is geen dag of nacht in de hemel. God kent geen tijd. Daar ben ik heel blij mee.
Maar we keren terug naar dat punt: Christus is dezelfde op alle tijden en op alle plaatsen. Daarom is de gemeente dezelfde. De gemeente is niet Amerikaans, Engels, Chinees, Nederlands enz. De Here let daar niet op. Het enige waar het Hem om gaat is dat Hij een plaats heeft in de harten en het doet er niet toe waar dat in de wereld is of wat voor tijd het is. De gemeente ontleent haar karakter aan Christus. Christus uitgedrukt in Zijn lichaam is de gemeente. U moet aantonen dat Christus niet in mij woont om te kunnen beweren dat ik niet in de gemeente ben. En u heeft niet het recht tegen iemand te zeggen in wie Christus woont, dat hij niet bij de gemeente hoort. Begrijpt u dat? Bent u het daarmee eens? Achter het christendom is Christus en dat is de kern. Daar moeten we naar terug.
Na iets over de universele gemeente gezegd te hebben, willen we nu iets over de plaatselijke gemeenten zeggen. Wat is een plaatselijke gemeente? We moeten hier opnieuw over nadenken en onze gedachten hierover bijstellen. De meesten denken dat de apostelen het idee hadden dat ze de wereld moesten intrekken om gemeenten te stichten. Dat is wat Paulus deed volgens hen – overal in de wereld gemeenten stichten. Want God wil in elke plaats een gemeente hebben. Gelooft u dat? Dan hebt u het helemaal mis. Denk er eens ernstig over na. Dit gaat namelijk ons hele denken op de kop zetten.
Wat geloofden Paulus en de apostelen dat hun werk was? Beslist niet om overal gemeenten te stichten. Ze geloofden dat het hun taak was om Christus in iedere plaats te brengen. Kunt u mij zeggen waar u in het Nieuwe Testament leest dat een apostel ergens naartoe gaat en zegt: “We zijn hier gekomen om een gemeente te stichten. De Here heeft ons naar deze plaats gestuurd om een gemeente te stichten”. Dat staat nergens. Er zijn nog veel meer dingen waarvan wij denken dat ze er staan, maar die er niet staan. In het Evangelie lezen we: “En Jezus zond zijn discipelen twee aan twee uit naar alle steden en plaatsen, waar Hij zelf komen zou.” Dat principe heeft Hij nooit veranderd. Hij zendt ons niet uit om gemeenten te stichten of het christendom te vestigen. Hij zendt ons voor Zich uit om Hemzelf daar te brengen. Dat betekent niet dat gemeenten niet van belang zijn. Maar dit brengt ons bij ons onderwerp. Wat zijn gemeenten? Het zijn alleen maar mensen die in Christus bij elkaar komen waar Hijzelf is. Het punt waar alles om draait is deze eeuwige gedachte van God, de aanwezigheid van de Here. De aanwezigheid van de Here, dat is het doel van alles wat gemeente heet. En dat is het enige doel.
U weet wel dat er in het Oude Testament een tabernakel of een tempel was. En als de Here Zich terugtrok, was die plaats niet langer heilig. Het deed er voor God helemaal niets toe of de tempel er was of niet. Dat was maar een leeg omhulsel. De Heer is er niet langer in geïnteresseerd. Dat is wat de Here Jezus bedoelde toen Hij zei in de tempel in Jeruzalem: “Zie, uw huis wordt aan u overgelaten … Er zal geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken.” Zo heilig is dit gebouw voor Hem als Hij er niet meer aanwezig is. Het verschilt niet van alle andere gebouwen. Dat is wat de Here bedoelde toen Hij aan de gemeenten in Asia schreef: “Ik weet uw werken en inspanning. Ik weet alles van uw leerstellingen en alles van uw samenkomsten. Maar bekeert u en doe weer uw eerste werken, anders kom Ik tot u en zal Ik uw kandelaar van zijn plaats wegnemen.” Het heeft allemaal geen betekenis of doel meer als het belangrijkste er niet meer is.
Wat is het belangrijkste? Het is niet het onderricht en de leer. Het zijn niet bepaalde christelijke praktijken. Het zijn ook niet uw samenkomsten. Het is de aanwezigheid van de Here. Het eerste wat iemand zei die van buiten af in de gemeente kwam, was: “God is met u”. Er staat dat zo iemand zich ter aarde wierp en beleed dat God inderdaad in hun midden was. Ga terug naar het Oude Testament, toen de Here de tabernakel en de tempel met Zijn heerlijkheid vervulde. Er staat dat zelfs de priesters niet konden blijven staan in de tegenwoordigheid van de Here. Ze waren maar mensen, zondige mensen. En als mensen hadden ze geen plaats in de tegenwoordigheid van de Here.
Wat heeft men toch van het christendom gemaakt? De mens neemt daar de centrale plaats in. Soms kom ik in een bepaalde plaats en word ik voorgesteld aan de gemeente. Degene die me introduceert zegt: “Meneer Austin-Sparks, de grote Bijbelleraar uit Europa.” En nog veel meer. Mijn hart zinkt me in de schoenen. Ik voel me ziek. Ik moet gaan staan en zeggen: “Schenk geen aandacht aan zijn woorden. Ik ben niets. De Here is alles.” De mens heeft geen plaats in het huis van God. Wij komen in Gods huis in onze eigen gewichtigheid, in onze eigen kracht en leggen onze handen, onze gedachten, onze wil op de dingen van God. We veranderen de hele aard van het huis van God. De Here wordt daar beperkt. Hij kan Zijn gang daar niet gaan. Deze Jezus, die zelf de aanwezigheid van God was, zei: “Ik ben zachtmoedig en nederig van hart.” Dat is het fundament.
De dag komt dat de hemel alles doet wankelen hier. Het enige wat er overblijft is dat wat van de Here is in de harten van de mensen. Dit wankelen en schudden is nu al aan de gang. De bijbel heeft het voorzegd. Het christendom zal ontzettend geschud worden. En alleen dat waar de Here aanwezig is, blijft. Misschien wordt de samenkomst onmogelijk gemaakt of wordt de gemeenschap der heiligen uiterst moeilijk. Misschien wordt de prediking van het Woord verboden. Misschien verdwijnt al het uiterlijke doen en laten van de gemeente. En dan is het enige: hebben wij de Here? Kennen we Hem? Is de Here met ons? Je zult het zien, dit is wat de Here zal doen. Hij doet dat heel vaak met individuele christenen. Als ons christelijk leven op uiterlijke dingen berust, scheidt de Here ons van die dingen. En dan is de grote vraag hoeveel ik van de Here heb. Dat is waar het uiteindelijk om gaat, omdat het punt één is. Onthoud dat de toets voor elke gemeente de aanwezigheid van de Heer is. Niet of het hier is of daar, of het zus gedaan wordt of zo. Maar alleen: hoeveel van de Here vinden we daar. Hoeveel mensen vinden de Here daar. En als er meer van de Here is in ons midden, betekent dat dat er heel weinig van de mensen is.


HOOFDSTUK VIER

“Het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.” Joh. 1:14

Christus, de Zoon van God, is de tabernakel van God. De woonplaats van God is in Zijn Zoon, nu en tot in alle eeuwigheid. Niet als type, maar in werkelijkheid; niet een tijdlang, maar alle eeuwigheid door. Christus is Gods tabernakel. Zijn naam is Immanuël, “God met ons”. Zijn bediening was en is de dienst van de tabernakel. Zijn offer, Zijn kruis was het allesomvattende offer van de tabernakel. Zoals de tabernakel een deur had, zo is Hij de deur. Hij alleen is de weg tot God. Zoals er net binnen de poort het brandofferaltaar stond, zo is Zijn kruis het altaar. Zoals een eindje verder het koperen wasvat stond, zo reinigt Hij ons door Zijn kruis en door Zijn Geest, de Geest des levens, zodat wij in de tegenwoordigheid van God kunnen komen. Al deze dingen hadden met dit ene te maken: Gods aanwezigheid bij de mens, de Here met ons.
Net zoals God heel precies was met betrekking tot elk detail in de oude tabernakel, zo is God er ook heel specifiek en precies op dat alles in Zijn tegenwoordigheid Christus uitdrukt. Bij God bestaan er niet zomaar dingen. Dingen, ongeacht welke, zijn niet heilig.
Overal zie je grote religieuze gebouwen met een kruis erbovenop. Als mensen die gebouwen binnengaan, buigen ze zich neer; ze kijken heel eerbiedig. Ze denken dat dit een heilig gebouw is. Als je dan iets zou doen wat niet hoort, noemen ze dat heiligschennis. Voor God is dat allemaal onzin. Het heeft niets te betekenen. Het enige wat er voor God toe doet is niet dat prachtige gebouw en al die mooie dingen daarbinnen en zelfs het kruis op de toren niet. Het enige wat er toe doet voor God is de vraag of Hij er wel of niet is. Is God zelf daar aanwezig? Voor God verschilt die plaats in niets van alle andere, als Hij er zelf niet aanwezig is.
Wij horen christenen die in een samenkomst komen, zeggen dat ze naar Gods huis gaan. En als ze bidden zeggen ze: “Wij zijn blij om deze morgen in het huis van God te zijn. Het is goed om in het huis des Heren te zijn.” Wat maakt een plaats tot het huis van God? Wat maakt deze plaats heilig? Als het al een gewijde plaats is, wat maakt het gewijd? Het is niet het gebouw, niet de gemeente die daar samenkomt. Het enige wat het gewijd maakt is dat de Here aanwezig is. De Here is niet geïnteresseerd in ons gebouw of in onze gemeente. Het gaat Hem alleen om een plaats voor Zichzelf waar Hij met vreugde aanwezig kan zijn. Ik vraag me af waar de tabernakel in de woestijn nu is. Ik vermoed dat die ergens diep onder de grond begraven ligt. Ik vraag me af waar de grote tempel van Salomo is. U zou uw tijd verspillen als u er naar gaat zoeken. God heeft al die dingen begraven. U vindt misschien dat ze zo heilig zijn dat God ze had horen te bewaren. Maar dat heeft Hij niet gedaan. Toen de tabernakel niet langer zijn ware betekenis vervulde, was hij voor God niet heilig meer. Toen de tempel niet langer zijn doel vervulde, ging God daar gewoon weg. En telkens weer liet Hij toe dat de heidenen kwamen om hem te vernielen. Het doel is de aanwezigheid van de Here.
Dit klinkt misschien heel elementair en eenvoudig, maar wij zijn dan ook weer bij “de beginne”. Johannes begint met te zeggen: “In de beginne … God”. God is er niet alleen in het begin, maar tot het einde toe. God is alleen waar Zijn Zoon is. Maar waar Zijn Zoon dan ook is, is God ook. Wij moeten heel erg uitkijken dat we geen valse grond hebben voor de aanwezigheid van God. Het is niet hier of daar, op deze berg of in Jeruzalem, het is daar waar Zijn Zoon is. En we zullen alle andere dingen aan de kant moeten schuiven en zeggen: “Als de Here met jullie is, dan ben ik ook met jullie.” In dit verband zijn er twee dingen die van het allergrootste belang zijn.
Het christendom dat wij nu kennen, is niet het christendom van het begin. Het is in grote trekken iets totaal anders. We zouden daar heel veel over kunnen zeggen en dat zou allemaal negatief zijn. We willen ons bij het positieve houden.
Het eerste punt met betrekking tot de aanwezigheid van God is dat God altijd begint Zijn Zoon te laten zien. Op de een of andere wijze is een openbaring van de Zoon van God altijd de basis waarop God begint. In het Oude Testament is dat in type of figuurlijk, maar of de mensen het nu opmerkten en begrepen of niet, het was er. Als u de scheppingswerken van God in het boek Genesis zou begrijpen, dan zou u Christus zien. In elk detail zou u iets van Christus uitgedrukt zien. Maar daarvoor is het nodig dat onze geestelijke ogen geopend worden. Er staat van Gods Zoon geschreven dat alle dingen door Hem geschapen zijn.
Als iemand iets schept, bijvoorbeeld hij schildert een schilderij, of als beeldhouwer maakt hij een beeld of iets anders, en als hij echt een kunstenaar is, een vakman, en niet iemand die gewoon iets maakt omdat hij iets te doen moet hebben, dan legt hij zichzelf in zijn werk. Als dan de mensen later zijn werk bekijken, zeggen ze: “Wat een fantastische man was dat, wat een kunstenaar!” Ze zien in het kunstwerk een uitdrukking van de kunstenaar zelf, ze zien zijn hart. Het hele kunstwerk is een uitdrukking van de schepper daarvan. Als de Zoon van God werkelijk alles gemaakt heeft, heeft Hij dat niet zomaar op een objectieve manier gedaan. Hij heeft Zichzelf daarin uitgedrukt. En als u geestelijk inzicht hebt, ziet u meer dan de uiterlijke schepping. U ziet in alles degene die het geschapen heeft. God laat Zijn Zoon daarin zien. Het is een openbaring van de Zoon van God. Dat is waar God begon. Dat is “de beginne”.
De tabernakel was geen idee van de mens. Hij kwam niet voort uit het menselijk brein. Het was Gods gedachte. God zei tegen Mozes: “Zie toe, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg” (Hebr. 8:5). God heeft maar één doel voor ogen en Hij werkt in alles met het oog op dat doel. Dat doel is Gods Zoon. Deze tabernakel was tot in alle details een uitdrukking van de Zoon van God, in type. Dit was een ander begin van God: het ontstaan van de natie Israël, een volk op deze aarde.
Ik wil graag nog eens beklemtonen dat bij God alles begint met een openbaring van Zijn Zoon. Als wij daarvan afwijken, brengt God ons daarnaar terug. Dat geldt ook voor onze verlossing. Er is geen echt begin van het christelijk leven zonder dat men Jezus Christus ziet als de Zoon van God. En dat geldt voor alle groei in het christelijk leven. God laat onze geestelijke groei gelijk op gaan met de openbaring van Jezus Christus. Dat geldt voor al het werk van God. Alle werk dat werkelijk van God is, kan alleen gedaan worden als we de Here Jezus zien. Jezus zelf leefde naar dat principe. Hij zei: “De Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo” en “De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken” (Joh. 5:19; 14:10). Jezus was in Zijn leven in alles op de Vader gericht. Hij sprak geen woord, deed geen werk of de Vader moest het Hem zeggen. Wat zo was bij de Here Jezus moet ook bij ons zo zijn. Wij kunnen dit leven van een christen alleen leven als we de Here Jezus zien.
We willen nu even teruggaan naar de tabernakel en die als illustratie gebruiken. Het belangrijkste punt is dat het geen ding was. Hij had een goddelijke betekenis, maar die was bedekt. Als niet-Israëlieten naar die tabernakel kwamen kijken, zouden ze waarschijnlijk gezegd hebben: “Dat is een vreemd geval, wat is dat voor een ding?” Maar de waarheid was er binnen in. De waarheid was een geheimenis, en er was een geopend hartenoog nodig om de waarheid daarin te zien.
Johannes zei vele jaren na Jezus’ aardse leven: “Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond (getabernakeld) en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.” Met andere woorden: “We hebben Hem van binnen gezien. Wij hebben de goddelijke betekenis in Hem gezien.”
Toen Jezus hier op deze aarde was, was Hij zelf de tabernakel van God. Hij was de woonplaats van God in deze wereld. Maar wat zagen de mensen? Jesaja zei: “Hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. Hij was veracht en van mensen verlaten” (Jes. 53:2,3). Precies hetzelfde zou de vreemdeling over de tabernakel gezegd hebben: “Daar zie ik niets moois aan. Hij is helemaal bedekt met die kleden van huiden. Absoluut niet mooi.” Ze zouden het veracht hebben. Maar Johannes zei: “Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders” (Joh. 1:14). Johannes had een innerlijke openbaring van Jezus Christus.
Johannes was natuurlijk niet de enige. Voor de apostel Paulus steunde alles op deze waarheid. Heel zijn leven en bediening was het resultaat van wat hij zei in Galaten 1:15 en 16: “Maar toen het Hem … behaagd had, zijn Zoon in mij te openbaren …” Het is een openbaring van Jezus Christus aan het hart en dat is altijd Gods begin, zowel voor het leven als voor de dienst en voor de gemeente. Wij zouden nooit iets moeten doen in het werk van God, tenzij we daar een opdracht van de Heer voor ontvangen hebben.
Daarom zijn comités vaak zo gevaarlijk. We brengen een aantal mensen bij elkaar. Waarom doen we dat? Omdat we denken dat ze intelligent zijn. Misschien hebben ze wel veel succes in zaken gehad, of misschien zijn ze invloedrijk in de wereld. En we brengen ze bij elkaar om het werk van de Heer te bespreken. We moeten dan ook niet verbaasd zijn als het werk voor de Here zo traag gaat. In het Nieuwe Testament was de bidstond de plaats waar al het werk zijn oorsprong vond. Ik hoop daar later nog op terug te komen.
Maar we gaan nu weer terug naar het begin. Niets in het werk van God begint bij de mens. Toen de tabernakel gebouwd zou worden, kwam eerst het ontwerp uit de hemel. Dat was een openbaring van Jezus Christus. Maar zelfs daarna heeft de Here niet gezegd: “We leggen dit ontwerp in de handen van het volk en laat ze maar met de uitvoering beginnen.” Er staat dat de Geest van God twee mensen vervulde en daardoor kwam al het werk tot stand. Ze werden door de Geest van God gezalfd “voor allerlei werk”, staat er. Of het nu dit werk was of dat, of nog een ander soort werk voor de tabernakel, het ontstond allemaal door de Geest van God. Jezus zelf begon Zijn grote werk niet eerder dan dat Hij gezalfd was door de Heilige Geest. Er staat: “God heeft Hem met de Heilige Geest gezalfd.” En als Jezus, die uit de Geest geboren was en een goed, volmaakt leven heeft geleid tot Zijn dertigste, de zalving voor het werk van God nodig had, dan wij zeker.
Er is verschil tussen geboren worden uit de Geest en gezalfd worden met de Geest. Geboren worden uit de Geest betekent dat je nieuw leven ontvangt, dat je een kind van God wordt, dat je het Koninkrijk binnengaat. Maar de zalving heeft met de dienst, met het werk van God te maken. Die twee mannen Bezaleël en Oholiab waren gezalfd. Er staat in Exodus 31:3: “… vervuld met Gods Geest … voor allerlei werk”.
Deze tabernakel in de woestijn was toen hij klaar was het werk van de Heilige Geest en vond zijn vervulling in de Here Jezus, de ware tabernakel en elk detail van Hem is het werk van de Heilige Geest. En zoals de Here tegen Mozes zei: “Zie toe, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg”, zegt Hij nu met betrekking tot Zijn werk: “Zie toe dat gij alles maakt naar Mijn Zoon.” Elk detail moet naar Christus zijn.
U ziet dat God nooit iets overgelaten heeft aan het inzicht van de mens. Er was allerlei materiaal voor de tabernakel nodig. Goud voor de gouden voorwerpen, zilver voor de zilveren, verschillende kleuren en verschillende stoffen. Niemand heeft ooit gezegd: “Als je wat materiaal hebt, breng het dan maar en we gebruiken het wel ergens voor.” Geen vrouw kwam aanlopen en zei: “Ik had nog een heel goede lap stof liggen, gebruik dat maar voor de gordijnen.” Bezaleël en Oholiab zouden gezegd hebben: “Maar dat is niet de juiste kleur” en: “Dat is zilver en hiervoor heb ik goud nodig.” Niemand kon langs komen en zeggen: “Ik heb nog iets liggen voor dit werk en ik ben bereid het te geven. Neem het en gebruik het maar.”
De Geest van God zei: “Is dit van Christus? Is dit een uitdrukking van Christus? Het gaat er niet om wat u denkt over dit werk van God, niet uw ideeën en meningen, niet hoe je iets in de wereld doet. Maar het gaat erom of het van de hemel komt door de Geest van God. Hebt u op God gewacht om het van Hem te ontvangen? Zo is het in het begin altijd geweest. Zo was het ook in het begin van de Handelingen der apostelen.
Alles wat niet van Christus is moet verdwijnen, gaat wankelen. Vergis je niet. Dit hele systeem van christendom zal beoordeeld worden naar de maatstaf van Christus. Het christendom wordt getoetst in hoeverre het het werk van de Heilige Geest is, overeenkomstig Christus. De Here zegt: “Nog eenmaal zal Ik niet slechts de aarde, maar ook de hemel doen beven.” De wankele dingen verdwijnen. Dat wat niet wankel is blijft (Hebr. 12:25-27). En wat blijft voor eeuwig? Niet de tabernakel, maar Jezus Christus. Alles wat van Christus is, en alleen dat, zal blijven.

HOOFDSTUK VIJF

“En zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen.” Ex. 25:8
“Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.” Joh. 1:14

Zoals we in het vorige hoofdstuk al gezien hebben, is de aanwezigheid van de Heer in ons persoonlijk leven, in ons gemeenteleven en in al het werk van de Heer, een zaak van het allergrootste belang. Ik denk dat we dat beseffen omdat we dit in ons gebed vaak noemen. We bidden elke dag dat de Here met ons zal zijn. Als we bij elkaar komen voor een samenkomst, bidden we dat ook. Als we bezig gaan met werk voor de Here bidden we ook dat de Here met ons zal zijn. Maar we beseffen amper dat wij ondanks al onze gebeden, Gods aanwezigheid niet kunnen bewerken. We kunnen dag en nacht bidden om de aanwezigheid van de Heer, en zelfs nachtbidstonden daarvoor hebben. En we denken misschien dat Gods aanwezigheid wel gegarandeerd is, omdat we er zo intensief voor bidden. Het is niet een kwestie van hoeveel we ervoor bidden. De aanwezigheid van de Heer hangt daarvan af of de situatie wel zo is dat de Heer kan komen. We kunnen bidden dat de Here aanwezig zal zijn, maar als de dingen niet in orde zijn, kan de Here niet aanwezig zijn. Nee, de tegenwoordigheid van de Heer hangt volledig af van de geestelijke toestand. In een bepaald opzicht is de Here niet met Zijn volk. De Here is alleen met Zijn Zoon. En voor zover de dingen overeenkomen met Christus is de Here aanwezig. Daar hangt het van af. Toen de Here Jezus zei: “Waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden”, betekende dat niet dat overal waar een paar mensen bijeenkomen en zeggen: “We zijn hier in de naam van Jezus”, Hij er ook daadwerkelijk is. Iedereen kan dat zeggen. De hele christelijke wereld zegt dat. Jezus zei: “Waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam”. De naam van Jezus betekent alles wat Jezus is in Zichzelf. De naam drukt alles uit wat Hij is. Alles wat Hij is voor God de Vader. En alles wat Hij is voor ons, namens Zijn Vader. Het is “vergaderd in de naam van Jezus”, er in binnengaan (Engels: into). Het betekent dat we zijn in wat Christus is.
Dat voert ons terug naar dat punt van de tegenwoordigheid van God in de oudtestamentische tabernakel. We hebben in het vorige hoofdstuk gezien dat de Geest van God Bezaleël en Aholiab toerustte, zodat zij het model dat Mozes op de berg gezien had, konden uitwerken. Hierbij zijn drie aspecten. Daar is het model dat God heeft laten zien. In de tweede plaats zijn daar de mensen die het werk moeten doen. En tenslotte is er de Heilige Geest tussen het model en het volk in. De Heilige Geest legt Zijn hand op het model èn Zijn hand op de mensen. En de Heilige Geest zorgt dat de mensen het model tot in de kleinste details uitwerken. Alles naar het model dat Mozes getoond werd.
Ziet u nu waarom de Heilige Geest de natuurlijke grond onder de voeten van de mensen wegneemt en hen op geestelijke grond zet? Zodat de mensen het werk van God niet met hun natuurlijke inzicht of natuurlijke kracht gaan doen. Het werk van God moet door de wijsheid en de kracht van de Heilige Geest gedaan worden. Eén van de dingen die we zo verschrikkelijk moeilijk leren in het werk van God is dat God niets overlaat aan het eigen oordeel van de mens. Ik vraag me af hoeveel van ons die les werkelijk geleerd hebben.
Sommigen van ons hadden aanvankelijk het idee dat ze geroepen werden in het werk van de Heer. Misschien was dat idee wel heel goed. En we hadden ook een idee wat het werk van de Heer inhield. En toen gingen we aan de slag. Met heel ons hart en al onze krachten gingen we Gods werk doen. Wij organiseerden het werk en de mensen. We stelden de een aan voor dit werk en een ander voor dat. Wij waren als de algemeen directeur van een groot bedrijf. En jarenlang waren er weinig echte geestelijke resultaten. De vrucht van al dit werk was geestelijk gesproken maar weinig. Misschien hebben we grote dingen opgebouwd. De mensen om ons heen zeiden: “Dat is een succesvol werk.” Maar als we nu terugkijken, zien we hoe arm het was wat de geestelijke waarde betreft. Het zit hem niet in het aantal mensen. Het zit hem niet in de hoeveelheid werk. Het zit hem niet in een prachtige organisatie. Het gaat er alleen om hoeveel de Heer erin is. En het is beter iets kleins te hebben met de volheid van de Heer erin, dan iets heel groots met maar weinig van de Heer.
Bezaleël en Aholiab kregen inzicht van de Geest. Dat is van groot belang. De Heilige Geest is heel precies in het werk van God. Wat konden we ons veel problemen en tijd besparen als we werkelijk door de Geest geleid zouden worden bij alles wat we doen.
Ik zal u een illustratie uit mijn ervaring geven. Jaren geleden, toen de Heer iets aan het doen was – en het was werkelijk de Heer die het deed – kwam er een man naar me toe en zei: “Ik geloof dat dit het werk van God is.” Hij kwam naar de samenkomsten en bad in de bidstond. Hij was iemand die gewend was geweest in verschillende plaatsen te spreken. Ik dacht op een bepaald moment: Het lijkt me een goede zaak om deze broeder in het werk te betrekken. En dus vroeg ik hem om te spreken. En dat deed hij. Toen vroeg ik hem weer en langzamerhand maakte hij deel van het werk uit. Maar toen kwam het moment dat ik me realiseerde dat deze broeder niet dezelfde visie had. Wij die in dat werk van God betrokken waren, waren door een diepe ervaring heengegaan. We hadden heel reëel iets van het werk van het kruis leren kennen. Het kruis had al onze oude ideeën over prediking en organisatie afgebroken. Deze lieve broeder had dat nooit meegemaakt. Hij was niet met het werk vergroeid; hij was van buitenaf toegevoegd. De werkelijke basiservaring ontbrak hem. Hij was dus een prediker en bijbelleraar. Maar de tijd kwam, jaren later, dat ik moest zeggen: “Ik heb een grote fout gemaakt toen ik die broeder bij het werk betrok.” En de dag kwam dat hij ons verliet. Hij probeerde iets anders te beginnen. En hoewel we hem nog steeds liefhadden en veel van de Heer in hem zagen, veroorzaakte het nogal wat problemen en moeilijkheden onder ons dat hij betrokken was geweest bij het hart van het werk. Toen hij wegging, betekende dat grote moeilijkheden.
Een tijd later kwam er een andere broeder. Dat was voordat ik mijn les geleerd had. Het was een lieve broeder, die werkelijk de Here liefhad. Hij was evangelist geweest en had ook wat Bijbelonderricht gegeven. Maar hij was een eenzaam man. Op een dag kwam hij bij mij en zei: “Weet je, ik besef de noodzaak om deel uit te maken van iets anders. Ik heb om mijn bediening heen een groep mensen nodig die voor mij wil bidden als ik uitga en waar ik geestelijke gemeenschap kan vinden.” In mijn sympathie voor hem en in mijn verlangen een broeder te helpen, zei ik: “Broeder, we willen je geven wat je nodig hebt. We zullen om je heen staan. We zullen voor je bidden. Je zult je plaats onder ons vinden.” Hij was niet met ons vergroeid. Er is verschil tussen de vrucht die vanuit de wortel groeit en een vrucht die je aan de boom vastbindt. Die broeder was zeker niet fout. Maar de dag kwam dat het me erg speet dat ik hem binnengehaald had. Ook hij ging weg en probeerde iets anders op te zetten. En dat heeft ons veel problemen bezorgd. We hielden erg veel van hem en er was niets mis met hem.
Maar weet u, God was iets aan het doen. En degenen die daarmee verbonden waren, moesten van binnenuit komen. Je kunt niet zomaar je hand op mensen leggen, op deze en gene en zeggen: “Kom en sluit je bij ons aan. Kom bij ons werken.” Het werk van God is een organisme, geen organisatie. En alles moet uit de wortel voortkomen. Ik hoop dat u begrijpt wat ik bedoel. Het is zo belangrijk dat alles in de Geest is en niet gebaseerd op het oordeel van de mens.
De laatste brief van Paulus, de tweede brief aan Timoteüs, was bedoeld om de dingen in Gods huis te corrigeren. Eén van de dingen die hij wilde corrigeren was het punt van oudsten in het huis van God. Het is zeker dat de eerste stappen al gezet waren om de gemeente te organiseren, doordat de mens officiële ambtsdragers ging aanstellen. Begrijpt u het verschil tussen iemand die officieel is aangesteld en een levend organisme? In ons lichaam hebben we organismen. Het zijn levende organismen. Ze functioneren doordat ze levend zijn. We zeggen niet: “Dit lichaam heeft een hart nodig. Laten we ergens een hart gaan zoeken. We geven het een officiële naam en zetten dat hart erin.” Nee, het hart komt voort uit het hele organisme. Aan het eind van het Nieuwe Testament begint het te ontsporen. Oudsten werden bisschoppen genoemd, daarna aartsbisschoppen en tenslotte pausen.
Dat begon al voordat Paulus zijn bediening beëindigde. En Paulus schreef die brief aan Timoteüs om het recht te zetten. In feite zei Paulus: “Oudsten in de gemeente zijn niet zomaar officiële ambtsdragers. Ze zijn niet gekozen omdat het intellectuele mensen zijn, of rijke mensen, of omdat ze invloed in de wereld hebben of omdat ze bekend staan als succesvolle zakenlieden. Oudsten zijn al oudsten voordat ze oudsten worden genoemd. Begrijpt u dat? Het gaat helemaal niet om de naam, maar om wat de man is. En wat de man is, hangt volledig af van hoeveel van de Heer in hem is. Het is de tegenwoordigheid van de Heer die bepaalt wat de man is. Je kunt de naam gerust weglaten. We gebruiken de naam voor het gemak. De naam heeft een betekenis gekregen die nooit de bedoeling is geweest. Oudsten in de gemeente zijn niets meer en niets minder dan geestelijke mensen. Laat ik het nog eens herhalen: de enige vraag die er toe doet is: hoeveel van de Heer is er in die man.
Ik houd me nauwkeurig aan het Nieuwe Testament. In het begin was het zo: “Kies mannen uit uw midden die vervuld zijn met de Heilige Geest.” Dat was wat de man geschikt maakte. Of het nu om diakenen ging of om oudsten of apostelen, het was een kwestie van een man die vervuld was met de Heilige Geest. Weet u, de Heilige Geest maakt alles in overeenstemming met Christus. En als wij een ware oudste ontmoeten, ontmoeten we niet in de eerste plaats de mens, een belangrijk mens, een krachtig persoon, iemand die leiding kan geven, maar wij ontmoeten de Here Jezus. Dat maakt ons wat we zijn. Dit zijn uiterst belangrijke principes. “Ziet toe dat gij alles maakt naar het model dat u getoond is.” En hoewel de mensen alles moesten maken, konden ze dat alleen doen door de kracht van de Heilige Geest. Als dat niet zo is, wordt er veel tijd en kracht verspild.
Verscheidene jaren geleden had ik een lang gesprek met een leider van een grote, wereldwijde christelijke beweging. Deze beweging had een zeer gezegend en heerlijk begin gehad. God verwekte Zijn dienstknecht, liet hem door een heel diepe ervaring heengaan en gebruikte hem toen voor dit werk. Er was grote geestelijke kracht. Maar nu is die oorspronkelijke kracht verdwenen. Het werk gaat door. Het is een grote, wereldwijde, evangelische beweging. Er zijn honderden gemeenten over heel de wereld, maar de oorspronkelijke geestelijke diepgang is verloren gegaan. In dat gesprek met die leider bleek dat hij dat zeer betreurde. En hij vroeg mij wat ik zou doen. Dat was geen gemakkelijke vraag. Ik dacht even na en antwoordde toen: “Ik denk dat ik alle leiders bij elkaar zou roepen, weg van hun werk, om dan een paar weken samen in gebed door te brengen. Ik zou ze vragen om de Here te zoeken en Hem te vragen de oorspronkelijke visie terug te geven.” Hij zei dat dit inderdaad het enige was om te doen. Maar toen zei hij: “Maar het is onmogelijk.” “Waarom?”, vroeg ik. “Ze hebben het allemaal veel te druk. Al onze tijd en kracht gaat in het werk zitten, zodat we geen tijd meer over hebben om ons geestelijk leven in stand te houden.”
Nu gaan we naar een ander erg belangrijk punt betreffende deze tabernakel in de woestijn. Alles moest niet alleen gemaakt worden naar het model, maar nadat dit gedaan was trok het volk op, geleid door het getuigenis. De tabernakel werd afgebroken en alle onderdelen werden door de Levieten op hun schouders gedragen en zo trokken ze verder. Maar het duurde niet lang of de Here sprak: “Stop, we gaan niet verder. Bouw de tabernakel weer op en blijf hier totdat Ik zeg: “Trek op!” Dat gebeurde telkens weer. Ik vraag me af waarom dat was. Weet u, we kunnen niet altijd de dingen op onze schouders dragen en alsmaar verder trekken. De Here zegt: “Stop, Ik wil dat jullie meer zien van Mijn Zoon. Ik wil dat jullie begrijpen dat vooruitgang alleen mogelijk is door Mijn tegenwoordigheid. Jullie moeten je legeren om die tabernakel heen, maar beseffen dat Ik daar in het midden aanwezig ben. Een tijdlang moet je nu al je aandacht op Mij richten. Tot nu toe ging het je er alleen om verder te komen, maar nu zeg Ik: Stop en richt je een poosje alleen op Mij.” Het punt is dat geestelijke groei en voortgang altijd een kwestie is van de tegenwoordigheid van de Heer en van ons inzicht in wat dat betekent. En zo kan het soms gebeuren dat de Here zegt: “Stop, trek niet verder. Stop met al je activiteiten, stop met al je werk, wees stil en weet dat Ik God ben. Richt je hart nu volledig op Mij.” Vooruitgang, geestelijke groei komt alleen door de tegenwoordigheid van de Heer.
Toen het volk bij de grens van het beloofde land aankwam, weigerden ze het land binnen te gaan, omdat ze van de verspieders gehoord hadden dat er reuzen in het land waren (Num. 14). Daarom wilden ze de Here niet gehoorzamen en Hem volgen. Toen zei de Here tot Mozes: “Zo waar Ik leef, luidt het woord des Heren, Ik zal zeker met u doen gelijk gij te mijnen aanhoren gesproken hebt! In deze woestijn zullen uw lijken vallen, namelijk zovelen als er van u geteld zijn, naar uw volle getal, van twintig jaar oud en daarboven, omdat gij tegen Mij gemord hebt. Voorwaar, gij zult niet komen in het land, waarvan Ik gezworen heb u daarin te doen wonen, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne en Jozua, de zoon van Nun! En uw kinderen, van welke gij gezegd hebt: Die zullen tot een buit zijn – hen zal Ik er brengen, opdat zij het land leren kennen, dat gij veracht hebt. Maar wat u betreft, uw lijken zullen vallen in deze woestijn, en uw zonen zullen veertig jaar lang in de woestijn rondzwerven en uw overspelig gedrag boeten, totdat uw lijken alle in de woestijn liggen” (Num. 14:28-33).
Toen Mozes deze woorden tot heel het volk Israël sprak, bedreven zij “zware rouw”. En de volgende morgen wilden zij vroeg de berg beklimmen en ze zeiden: “Zie, wij trekken op naar de plaats, van welke de Here gesproken heeft, want wij hebben gezondigd. Maar Mozes zeide: Waarom staat gij op het punt het bevel des Heren te overtreden? Dit zal toch niet gelukken. Trekt niet op, want de Here is niet in uw midden – opdat gij niet de nederlaag lijdt tegen uw vijanden, want de Amalekieten en de Kanaänieten zijn daar tegenover u, en gij zult door het zwaard vallen, daarom dat gij u van de Here hebt afgekeerd, en de Here zal niet met u zijn” (Num. 14:40-43). Het volk zei: “Wij gaan toch.” En de Here zei: “Nee.” Maar zij zeiden: “Wij trekken op.” De Here zei: “Ik trek niet op.” En ze trokken op, althans dat probeerden ze, maar met rampzalige gevolgen. En na veertig jaar waren ze allen gestorven in de woestijn, juist zoals de Here gesproken had.
Het is gevaarlijk om verder te trekken zonder de Here. We kunnen alleen verdergaan als we weten dat de Here met ons is. En daarom is het van het grootste belang dat we in al onze activiteiten weten dat de Here daar in is, dat we niet voor de Here uit gaan.
Het is even gevaarlijk om niet te gaan als de Here wel gaat. Stel u voor dat op zekere dag de priesters op de zilveren trompetten bliezen, wat betekende: “Vandaag gaan we verder, want vandaag gaat de Here verder”, en dat het volk zou zeggen: “Wij gaan niet. We willen hier blijven. We trekken niet op.” Dan zou de Here alleen opgetrokken zijn en zij zouden daar in de woestijn alleen achtergebleven zijn zonder de Here. Het werkt dus aan twee kanten. De Here trekt op, wij moeten optrekken. De Here zegt: “Wacht een poosje en leer Mij beter kennen.” Dan moeten wij bereid zijn te wachten. U ziet dat Ik u hierbij de fundamentele principes van het leven met God geef.
Tot slot wil ik zeggen dat het zo belangrijk voor ons is om dit in te zien, want dit is een wezenlijk element in de tegenwoordigheid van God. Wat de Here wil doen is niet altijd wat wij denken. Wij moeten onze gedachten in de tegenwoordigheid van God brengen. “Here, het lijkt me een goede zaak om naar die en die plaats te gaan. Ik denk dat ze mij daar nodig hebben. Ja, ze hebben me uitgenodigd om te komen en het lijkt me heel goed als ik zou gaan.” Zijn dat al uw overwegingen? Wij moeten dat alles naar de Here terugbrengen en zeggen: “Here, wilt U mij daar hebben en wilt U mij daar nu hebben?” Als ik buiten Gods planning kom, verspil ik tijd. Misschien bedoelt de Heer dat ik pas volgend jaar ga. Als ik dan nu ga, verspil ik een heel jaar. Ziet u wat ik bedoel? Dit is het leven in de Geest, en de Here kan alleen met ons zijn als wij in de Geest leven.
Uiteraard zijn we niet volmaakt; wij maken fouten. Ik heb u verteld over een fout die ik gemaakt had. Dat was niet omdat ik geen hart voor de Heer had, en ook niet omdat ik niet ijverig was voor de Here, maar ik had mijn lessen in de leerschool van Christus nog niet geleerd. Ik heb u in het begin gezegd dat ik alleen maar een paar lessen wilde doorgeven die ik in die school geleerd heb. Ik heb ze geleerd door fouten en ik heb ze geleerd door lijden. God is erg praktisch. God geeft ons nooit een studieboek in onze handen waarbij Hij zegt: “Bestudeer nu eerst dit boek maar eens en doe dan precies wat er in staat.” O nee, God doet het nooit op die manier. Dat zou te gemakkelijk zijn. We zouden dat misschien wel graag willen, maar God leert ons door ervaring. Hij brengt ons in situaties en daarin leren wij Zijn diepe lessen; dat is de enige manier waarop we echt iets leren. Ware kennis is de kennis die door ervaring verkregen wordt. Iemand anders schrijft misschien een studieboek en komt daarmee bij u. Hij zegt dat dit het leerboek is van de nieuwtestamentische gemeente, en je moet alles precies zo doen als daar geschreven wordt. Al spoedig komt u in een heleboel verwarring.
De Heilige Geest is ons leerboek. Hij weet alles. Hij heeft alle principes en alleen als wij in de Geest leven, leren wij door ervaring. Ik geloof dat dit de manier is waarop de Here het doet. Ik hoop dat u er acht op slaat. Laat u onderrichten door de Geest, probeer u deze dingen te binnen te brengen en ze kunnen u veel van de moeite besparen die ik gehad heb. Alles gaat maar om één ding: de tegenwoordigheid van de Heer. Dat is het allerbelangrijkste in de wereld. Het is echt iets geweldigs om te kunnen zeggen: “De Here is met ons.”


HOOFDSTUK ZES

“De ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders.” Joh. 4:23
“Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door zo diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest.” Hebr. 4:12

We hebben gezien dat het onderwijs en de werken van de Here Jezus alles te maken hebben met een tijd van overgang van de oude bedeling naar de nieuwe. Jezus stond tussen deze twee bedelingen, de oude die aan het verdwijnen was en de nieuwe die Hij bracht. Het vierde hoofdstuk van Johannes staat midden in die overgangsperiode. In dit hoofdstuk ontmoeten de twee tijdperken elkaar.
Laten we naar enkele kenmerken kijken. Het was niet toevallig dat Jezus door Samaria trok en die vrouw ontmoette. Het is een wezenlijk onderdeel van dit evangelie. Jezus is in Samaria en ontmoette deze Samaritaanse vrouw. U weet misschien dat de Samaritanen een gemengd volk waren. Toen Jeruzalem veroverd werd door een vreemd volk, werden velen van de Joden meegevoerd in ballingschap. Maar sommigen bleven in het land en trouwden met de vreemdelingen. Zo werd het volk van de Samaritanen een gemengd ras. Daarom werden ze door de Joden gehaat, zoals er staat: “Want Joden gaan niet om met Samaritanen.”
En nu ontmoet Jezus deze vrouw bij de put. Dat was Jacobs put; Jacob had dit land aan zijn zoon Jozef gegeven. Hier in deze gemengde situatie is iets van het oude Israël: Jacob en Jozef zijn hier. Je ziet hoe deze put de vrouw niet bevredigde. Ze kwam iedere dag naar die put om water te halen, maar ze was nooit bevredigd. Jezus zei tegen haar: “Een ieder, die van dit water drinkt, zal weer dorst krijgen.” Wie hier water put moet telkens weer terugkomen. Het bevredigt nooit. Zo is de oude bedeling. Die heeft nooit iemand bevredigd.
Denk eens aan al die miljoenen offers die door het hele Oude Testament heen gebracht werden. Honderden jaren lang werden er iedere ochtend en iedere avond offers gebracht. En steeds moesten er meer offers gebracht worden omdat ze niet tot volmaaktheid leidden. Elke dag maar weer gingen de priesters de tempel in om hun gebeden tot God te brengen. Maar al dat bidden elke dag bracht niemand tot volkomenheid. De wet van Mozes werd voortdurend voorgelezen, maar niemands karakter veranderde daardoor. Het schonk geen voldoening aan het hart. Zo was het in het Oude Testament en die put van Jacob vertegenwoordigt de oude bedeling. Je kunt er elke dag van je leven van drinken en je blijft dorstig. Omdat, zoals het Nieuwe Testament zegt, “De wet het volmaakte niet kon brengen.” Deze arme vrouw kwam dus elke dag maar weer, maar bleef dorst houden. Ze vertegenwoordigt een vermenging van twee dingen, geen van beide helder, het ene noch het andere. En de put staat voor de teleurstelling van het Oude Testament.
Nu iets over de discipelen. We lezen dat ze naar de stad gingen om brood te kopen. Ze lieten Jezus alleen. De vrouw was er nog niet toen ze weggingen, maar zij kwam al gauw daarna uit de stad. En toen begon dit gesprek. Toen de discipelen terugkwamen en Jezus met de vrouw hoorden praten, wisten ze uiteraard niet wat voor vrouw dit was, ze wisten niets over haar zondige leven. Ze wisten alleen maar dat het een Samaritaanse vrouw was. En ze waren erg geschokt toen ze Jezus met een Samaritaanse vrouw hoorden spreken. Zij waren Joden. En Joden hebben niets van doen met de Samaritanen. En hier zit hun Meester vriendelijk te praten met een Samaritaanse vrouw! Dat was toch verschrikkelijk! Waarom? Omdat de discipelen nog steeds op oudtestamentische grond waren. Ze hadden hun oudtestamentische vooroordelen en vonden het heel erg dat Jezus dit deed.
En zo brachten ze het brood. “Meester, hier is het brood dat wij gekocht hebben. U moet eten.” Zo konden zij deze ongewenste conversatie stoppen. En Jezus zei: “Ik heb een spijs te eten, waarvan gij niet weet.” Dan blijkt opnieuw dat ze geen nieuw inzicht hadden. Ze zeiden: “Heeft iemand Hem voedsel gebracht?” Ze kunnen alleen denken in termen van het materiële, niet van het geestelijke. Jezus zei: “Mijn spijze is de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft” (Joh. 4:27-38).
In bijna ieder aspect van dit verhaal is aan de ene kant vermenging. Niets is duidelijk. Het is noch het een, noch het ander. Maar aan de kant van Jezus is er totaal geen vermenging. Het water dat Hij kan geven is heel helder water. Er is geen vermenging in dat water. Het is het water des levens. En het geeft volkomen bevrediging. Het is het water van de Heilige Geest.
Nu terug naar vers 23. Het is interessant dat hoewel deze vrouw zo’n grote zondares was, want Jezus zei: “Gij hebt vijf mannen gehad en die gij nu hebt, is uw man niet”, hoewel ze dus zo’n zondares was, spreekt Jezus met haar over enkele van de meest wonderbaarlijke dingen uit de bijbel. De reden dat ik dit zeg is dat sommige lezers misschien denken dat wat we hier bespreken voor de meer gevorderde christen bestemd is, niet voor beginners. Maar wat ik zeg heeft te maken met het fundament van waar christendom. Dit is niet iets voor degenen die al vele jaren op de weg zijn. Hoewel ik denk dat velen van deze “gevorderden” het nodig hebben om terug te gaan en de eerste les te leren. Deze vrouw is helemaal aan het begin van het christenleven. Wat deze geschiedenis ons laat zien is dat het begin van het christenleven, net als de rest ervan, absoluut zo helder als kristal moet zijn. De bijbel laat zien dat er één ding is dat God haat. Dat ene wil God niet accepteren en niet zegenen en dat is vermenging. Vermenging is dat je twee tegenstrijdige dingen samenvoegt. Een situatie waar je iets inbrengt dat niet van God is, en je probeert het te combineren met iets van God. Dat is vermenging. Dat is wat de duivel deed in het begin en God haat het. Hij zal het nooit aanvaarden.
Hier is een oudtestamentische illustratie van. Een van de geboden van de Here voor Israël was: “Gij zult u niet kleden met een kleed van tweeërlei stof, wol en linnen tezamen” (Deut. 22:11). Veel mensen doen dat natuurlijk vandaag wel. Onze kleding bestaat vaak uit meerdere materialen. Maar God zei tegen Israël dat dit niet kon. Het is een oudtestamentische gelijkenis. Het heeft een dieperliggende betekenis. Wat bedoelde God ermee? Wol doet zweten, doordat het de warmte van je lichaam vasthoudt. Wol staat voor het natuurlijke leven. Linnen draagt koel en houdt de natuurlijke warmte tegen.
Zie je Gods les hierin? Je kunt niet in één mens dat wat van het vlees is samenbrengen met dat wat van de Geest is. Weet je, kleren spreken van ons karakter. De manier waarop iemand zich kleedt, geeft iets van zijn of haar karakter weer. God zegt dus in deze tekst: je kunt geen twee karakters hebben. Het is het één of het ander. Geen mengsel!
Maar God voegt er nog iets aan toe: “Gij zult niet ploegen met een rund en een ezel tezamen.” Wat is het verschil? Het rund was in het Oude Testament een rein dier. Je mocht altijd rundvlees eten. De ezel hoorde bij de onreine dieren in Israël. God zegt hiermee: “In je werk voor Mij mag je niet deze combinatie maken.” De ploeg is het symbool voor werk. En God zegt in deze gelijkenis: “Als je Mijn werk wilt doen, mag je het niet doen met twee dingen die tegenstrijdig zijn. Ik wil in Mijn werk geen vermenging van wat geestelijk is en vleselijk. Ik kan niet toestaan dat in Mijn werk het vleselijke met het geestelijke vermengd wordt.” Alles moet bij God helemaal zuiver zijn. Geen tegenstrijdigheden in leven of dienst.
Nu terug naar ons hoofdstuk in Johannes. We hebben gezien dat aan de ene kant alles gemengd was en daarom niet bevredigde. Maar er is ook die andere kant, de kant van de Here Jezus. Wat bedoelt Hij wanneer Hij spreekt over het water dat Hij wil geven? Hij illustreert daarmee de woorden geest en waarheid. Hij zegt: “De ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid.” De Heilige Geest is het kenmerk van deze nieuwe bedeling. De Heilige Geest wordt dertig keer genoemd in dit evangelie en de Here Jezus geeft veel onderricht over de Heilige Geest. De nieuwe bedeling is het leven van de Heilige Geest.
Ik wil nu even iets zeggen, speciaal voor de jongeren, over de aard van de wedergeboorte. We hebben allemaal een menselijke geest en een menselijke ziel en uiteraard een menselijk lichaam. Maar er zijn niet veel mensen die het verschil tussen onze geest en onze ziel begrijpen of kennen. Onze geest is dat wat God ons gegeven heeft om gemeenschap te kunnen hebben met Hem die Geest is. Jezus zei tegen de vrouw: “God is Geest en wie Hem aanbidden moeten aanbidden in geest en in waarheid.”
God had Adam zowel een geest als een ziel en een lichaam gegeven. Voordat Adam zondigde, had hij gemeenschap met God in zijn geest. God kon tot hem spreken omdat Adams geest levend voor God was. Toen Adam zondigde, stierf zijn geest, dat wil zeggen, hij was van God gescheiden in zijn geest – er was geen verbinding meer tussen God en hem. De gemeenschap met God, die altijd geestelijk is, werd verbroken en de geest werd onderworpen aan de ziel van de mens. De ziel ging de geest domineren! Wat is de ziel? Het is ons verstand, onze emotie en onze wil. Iedereen heeft dat. Maar de ziel heeft alleen contact met deze wereld en niets van doen met God. Voor we wedergeboren worden, kunnen we de dingen van God niet verstaan. We kunnen God niet in onze geest horen spreken. Wat gebeurt er als we wedergeboren worden? Die geest in ons, die van God gescheiden is, wordt weer tot leven gebracht. God wordt een levende God voor ons. We kunnen Hem horen spreken. We beginnen de dingen van God te begrijpen. We noemen Hem nu “Vader”. Voor die tijd was Hij alleen de Almachtige God voor ons. Maar nu is Hij onze Vader die dichtbij is.
Maar er gebeurt nog iets als we wedergeboren worden. De Heilige Geest, de Geest van God, komt in onze nieuwe geest. Als God spreekt, spreekt Hij in ons hart. Hij zegt het ons als we iets verkeerds gedaan hebben en geeft ons de vreugde van de Here als we Zijn stem gehoorzamen. Dit is de nieuwe bedeling. Het is heel eenvoudig. We deden bepaalde dingen voordat we wedergeboren waren en zagen er geen kwaad in. Maar toen we wedergeboren waren, veranderde het. Niemand zei dat je bepaalde dingen niet mocht doen. Maar op een dag doen we weer iets van die oude dingen en wat gebeurt er? De blijdschap verdwijnt uit ons hart. Jarenlang hebben we zonder enig probleem die dingen gedaan. Maar nu is het mis. We gaan op onze knieën en vragen de Heer wat er mis is. En de Here zegt: “Je brengt je oude leven binnen in het nieuwe. En Ik wil en kan geen vermenging accepteren. Je bent nu een nieuwe schepping in Christus, en het oude is voorbij!”
Dit principe geldt ons leven lang. We mogen ons oude leven niet vermengen met het nieuwe karakter in Christus. We kunnen niet tegelijk een christen zijn en iets anders. Zijn zegen kan daar niet op rusten. In ons christelijke werk mogen we geen wereldse methoden gebruiken. Vroeg of laat leidt dat tot verwarring. De Here staat geen vermenging toe in ons leven of werk. Hij zegt: “Daarom gaat weg uit hun midden,en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine, en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn” (2 Kor. 6:17,18).
Zie je de geweldige les die de Here deze eenvoudige Samaritaanse vrouw leerde? Haar leven was een mengsel. Maar de Here sprak tot haar over het water des levens waarin geen vermenging is. In de laatste hoofdstukken van Openbaring vinden we nog een gelijkenis van God, een belangrijke illustratie. Het is het hemelse Jeruzalem. Het is een vertegenwoordiging van het voleindigde werk van God in de Gemeente. Het is een nieuw geestelijk Jeruzalem. En er staat dat in het midden van die stad de rivier des levens is, helder als kristal. Er is geen modder. Het is zo helder dat je erdoor kunt kijken. Het is de rivier van het water des levens. En daarmee zegt God dat in het eind alle bezoedeling weggedaan is! Alle vermenging is weg en alles is volmaakt zuiver en helder. De Here roept ons dus tot een leven van heiligheid. En heiligheid betekent niets anders dan dat alles van God is en van niemand anders. Niet iets van ons en iets van de Here, niet iets van de Here en iets van de wereld, maar alles enkel en alleen van God. Dat is de betekenis van ons vers: “De ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid.”


HOOFDSTUK ZEVEN

Wij weten dat de tabernakel in elk detail een uitdrukking was van de Here Jezus. In de nieuwe bedeling begint alles met een uitdrukking van de Here Jezus. Daarom zijn de vier evangeliën, die geschreven werden na de meeste van de brieven, aan het begin van het Nieuwe Testament gezet. Ze bevatten een uitdrukking van de Here Jezus. Hij is daar als Gods model voor Zijn aanwezigheid. God heeft ons het model laten zien, en wel in volkomenheid. Toen Jezus Zijn leven op deze aarde beëindigde, kon Hij zeggen: “Ik heb het werk volbracht dat U Mij te doen gegeven hebt.” Welk werk was dat? Wel, het was vooral dat Hij Gods gedachten openbaarde, zodat Hij kon zeggen: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.” Met andere woorden, Hij kon zeggen: “Ik ben de uitdrukking van Gods hart en gedachten. En Ik ben uit de hemel neergedaald, zodat jullie in Mij in elk detail de uitdrukking zouden kunnen zien van wat in Gods hart en gedachten is.”
In alles wat Hij zei en in alles wat Hij deed, was iets van God. Hij was persoonlijk de allesomvattende belichaming van Gods gedachten. Nu heeft God dat model aan ons geschonken. Door Zijn Zoon te geven, heeft Hij het model van alle dingen zichtbaar gemaakt. Het fundamentele in ons persoonlijk leven zowel als in ons gemeenteleven is altijd de aanwezigheid van de Here. Het is niet maar één van de zoveel dingen die tot het christendom behoren. Het allesbeslissende criterium is: “Is de Here hier?” en: “Is de Here hier in alles?” “Is de Here in wat zij doen?” en: “Is de Here in hoe ze het doen?” Want bij de Here is het even belangrijk hóe iets gedaan wordt als dát het gedaan wordt. Is de Here in ieder persoonlijk? En is dit het overheersende kenmerk van hun leven? De Here in hen.
We moeten helaas constateren dat veel dingen in het huidige christendom niet van de Here zijn. De hand van de mens strekt zich uit naar Gods werk. Ook bij ons is er waarschijnlijk veel van de mens. We hebben allemaal dingen van het systeem christendom overgenomen. Goed bedoeld, maar niet van de Here. We moeten terug naar het simpele fundament, en dat is de aanwezigheid van de Here. We moeten zekerheid hebben dat de Here met ons is en dat Hij met ons is in alle dingen die we doen en de heerschappij heeft. We moeten er zeker van zijn dat alles zijn oorsprong heeft in Hem, en niet in onze gedachten, of in onze wil, of gevoel. Het moet niet uit onze ziel voortkomen, maar uit de Here, tot in elk detail, zoals bij de tabernakel.
Dit moet ons op onze knieën brengen. Het is misschien wel nodig dat wij van tijd tot tijd stilstaan en de Here vragen over alles wat we doen. “Is dit uit God of is het iets uit onszelf. Zijn dit onze gedachten of de Zijne?” Dit bepaalt alles. Vergis je niet, alles van de mens, hoe goed ook, zal wankelen. Al het werk van de mens zal door het vuur beproefd worden, zegt het Woord van God.
Het eerste punt is dus dat de Here Jezus gezien wordt. Ik wil een persoonlijke ervaring vertellen, alleen als illustratie. Vele jaren was ik een zogeheten dominee in een kerkgenootschap. Zelfs van twee kerkgenootschappen tegelijk. Ik preekte in grote kerken. En ik had een toga aan en alles wat daar bij hoort. Ik had een grote preekstoel en ik preekte en werd daarvoor betaald. Ik was eerlijk en oprecht. Ik geloofde werkelijk dat ik de Here diende en mijn hart ging uit naar Hem.
Toen kwam de tijd dat God me Jezus Christus liet zien. Hij begon Zijn Zoon in mij te openbaren. O ja, ik kende de bijbel, ik gaf er onderricht over. Toen ik naar een grote gemeente in Noord Londen ging, hadden ze daar geen Bijbelstudie. Alleen een heel kleine bidstond. Maar ik besloot dat we een Bijbelschool moesten hebben. Ik liet dus een heel groot schoolbord maken en besloot Bijbellezen te geven. Ik begon bij Genesis en ging door tot Openbaring. Het gevolg was dat die kerk tjokvol mensen zat.
Toen kwam de dag dat ik de Here Jezus zag, en al die andere dingen hadden geen betekenis meer voor mij. Al die kerkelijke activiteit leek op kinderen die kerkje speelden. Wat een dwaasheid om je te kleden in kerkelijke gewaden. Ik had wel de hele bijbel in mijn hoofd, maar het was in feite een gesloten boek. Toen de Here mij Zijn Zoon liet zien, verdwenen al die andere dingen. Ze hadden geen betekenis meer voor mij. Ik zag dat de Here Jezus de gemeente is, niet die dingen en activiteiten. Ik zag dat de Here Jezus alles in de bijbel is. De bijbel is geen boek, het is Christus. Ik zag Christus in Genesis en zo zag ik Hem in de hele bijbel. Daardoor werd al het andere dwaasheid. Ik zag Hem zoals Paulus bedoelde toen hij zei: “Het behaagde God Zijn Zoon in mij te openbaren.” Dat gebeurde ook bij mij.
En van die dag af begon er iets nieuws. Een nieuwe bediening, een nieuw werk van God. En nu ben ik hier niet als bijbelleraar, maar om te spreken over wat ik van de Here Jezus gezien heb, en jullie te vertellen dat het meest wezenlijke is Jezus te zien, en dat in toenemende mate. Als ik trouw ben zal het doorgaan tot het einde van mijn leven, steeds meer van Hem. We moeten terugkomen van al onze dingen, naar de Here.
Nadat Gods model getoond was aan Israël, in het Oude Testament de tabernakel, en in het Nieuwe Testament de Here Jezus aan de apostelen, was de volgende stap dat Gods volk over het model geïnstrueerd werd. In de woestijn vertelde Mozes hun over het ontwerp. Ze werden er allemaal bij betrokken. Zij moesten al de voorwerpen maken. Ze moesten goud en zilver leveren en al het overige materiaal. Mozes zei tegen het volk: “De Here heeft ons een geweldig ontwerp laten zien.” En hij begon hun al de details uit te leggen. “Bepaalde voorwerpen moeten van goud gemaakt worden en andere van zilver. De gordijnen hebben verschillende kleuren.” En zo voort. En hij zei: “Dit is wat de Here bevolen heeft.”
Nu naar het Nieuwe Testament. De Here Jezus kwam van de hemel als de Tabernakel. Johannes zegt: “Hij tabernakelde onder ons” (Grieks). Hij is de volle openbaring van Gods hart. En toen begon de Here Jezus Zijn discipelen te onderwijzen aangaande Zichzelf, door woord en daad. Als ze naar Hem keken en naar Hem luisterden, kregen ze inzicht in Gods plan voor hen. Dat is ons Nieuwe Testament, de belichaming van alle dingen aangaande Christus, met één doel voor ogen. Al deze details over de Here Jezus hebben slechts met één ding te maken. Om alle details van de tabernakel te noemen vraagt een hele tijd. We hebben de hele eeuwigheid nodig om alle dingen van Christus op te noemen. Maar in het Nieuwe Testament lezen we heel veel over de Here Jezus. Toch is er in die vele dingen slechts één ding en dat is de tegenwoordigheid van de Here. Alle ogenschijnlijk kleine dingen hebben daarmee te maken. Als de dingen niet gebeurden overeenkomstig de gedachten van de Here in het Nieuwe Testament, ging alles mis. De Here ging alleen met hen mee wanneer alles volgens Christus was.
Het tweede punt voor ons is dus dat wij Christus moeten leren. Er is een klein zinnetje in het Nieuwe Testament dat voor mij erg belangrijk is. De apostel schrijft over bepaalde dingen die niet goed waren. Dan gebruikt hij deze zin: “Doch gij hebt Christus niet alzo geleerd” (Efeze 4:21, S.V.; in de NBG vinden we geen directe vertaling, maar een parafrase). Op deze manier leer je Christus niet kennen. Zie je hoe belangrijk dit is? Hij zegt als het ware: alles moet voortkomen uit het kennen van Christus, hoe je Hem geleerd hebt.
Nu het derde punt. We hebben die twee mannen genoemd, Bezaleël en Aholiab. Er staat dat deze mannen met de Geest van God vervuld waren “en dat voor allerlei werk”. Zodat het werk aan de tabernakel, toen het begon en toen het werd voortgezet, niet gedaan werd in de wijsheid van mensen. De Here zei niet: “Hier heb je het bestek, werk het maar uit. Pak het maar aan en voer het zo goed mogelijk uit.” De Here deed dat niet. Hij nam deze twee mannen en vervulde ze met Zijn Geest. Zo werden ze Zijn instrumenten, die lieten zien hoe de dingen gedaan moesten worden. Mijn punt is dat het werk gebeuren moet door de Heilige Geest. Als mensen worden ingeschakeld als Gods instrumenten, moeten ze vervuld zijn met de Heilige Geest. Zo begon het ook in het Nieuwe Testament: “Zie dan uit naar zeven mannen onder u … vol van Geest en wijsheid” (Hand. 6:3). Alles moet gedaan worden onder de zalving van de Heilige Geest.
Vandaag de dag zien we in veel christelijk werk mensen die een bepaalde positie hebben maar niet gezalfd zijn. Ze hebben die positie gekregen van mensen, omdat ze beschouwd werden als goed in het werk. Natuurlijk hebben ze de Here lief; ze zijn erg toegewijd en willen graag voor de Here werken. En dus geven de leiders hun een bepaalde positie. Maar dan blijkt al gauw dat ze nooit een zalving van God hebben gekregen voor die plaats. Leiderschap in het werk van God is gezalfd leiderschap. Het moet voor alle geestelijke mensen zichtbaar zijn: die man of die vrouw heeft een zalving voor die taak. Ze vervullen die niet omdat ze zichzelf daartoe opgeworpen hebben, of omdat de andere verantwoordelijke personen vonden dat het een goede zaak was hun die taak te geven, maar omdat de Here hen voor die taak gezalfd had en daarom is de Here met hen. Misschien hebben ze veel menselijke tekortkomingen, misschien hebben ze eigenschappen die je van nature niet prettig vindt. Maar je moet toegeven dat de Here met die man of vrouw is. Ze zijn op de juiste plaats omdat de Here hun die gegeven heeft.
De zalving is de belangrijkste factor in alles wat met Christus te maken heeft. Het is niet een individuele zalving. Er zijn niet evenveel zalvingen als mensen. Er is maar één zalving en die rust op het Hoofd, Christus. We hebben alleen deel aan die zalving als wij in Christus zijn en wanneer we Hem als Hoofd hebben. We hebben geen deel aan die zalving als we onze eigen positie kiezen of als mensen ons die geven. De zalving is Christus’ zalving. Wij hebben die zalving alleen als we Hem volledig als Hoofd hebben. Kortom, het bepalende principe is de zalving van de Heilige Geest.
Het volgende punt dat we gezien hebben was dat alle geestelijke groei bepaald wordt door de aanwezigheid van de Here. Stel je een situatie voor in de woestijn. Ik kan me voorstellen dat al die mensen vol enthousiasme waren toen de tabernakel opgebroken werd en de trompetten schalden om verder te trekken. “Nu gaan we naar het beloofde land! Het zal nu niet lang meer duren…” Maar de wolkkolom stopte en de Here zei hun de tabernakel weer uit te pakken en op te richten. Misschien zeiden de mensen wel: “O, waarom moeten we hier stoppen en wachten. We willen naar het beloofde land. Hoe lang blijven we hier?” En als de wolk vele dagen bleef rusten, zoals gebeurde, zouden ze gezegd kunnen hebben: “Waarom verliezen we zoveel tijd? Waarom trekken we niet sneller op?” Ja, waarom? Weet je, de Here wilde niet dat ze alleen bezig waren met de reis, maar met Hemzelf. Hij wilde dat ze optrokken terwijl ze door Hem in beslag genomen werden. En als ze een tijd rustten en bezig waren met de Here, zei Hij: “Nu gaan we weer verder.” Hij bedoelde: we stoppen verderop weer. De Here doet dit op verschillende manieren. Wij klemmen ons vast aan “dingen” en willen daarmee voortmaken. We zijn vol van onze eigen energie in de dingen van God en we zeggen: “Kom, laten we aanpakken.” En zo gaan we door. Soms zegt de Here: “Stop eens even.” Hij brengt ons soms tot stilstand door iets wat er gebeurt, de een of andere tegenspoed of een vorm van lijden. Er gebeurt iets en we weten dat de Here gezegd heeft: “Stop, je bent te druk om naar Mij te luisteren, je bent teveel in beslag genomen door Mijn dingen in plaats van door Mij persoonlijk.” We moeten dus een tijd hebben dat we bezig zijn met de Here. Mijn punt is dat alle geestelijke groei door de aanwezigheid van de Here komt.
Toen Mozes het volk bijeen riep, brachten allen “wier hart hen drong” al het benodigde voor het werk. Op die manier maakte de Here de mensen verantwoordelijk. De tabernakel viel niet kant en klaar uit de hemel, alleen het model kwam van de hemel. Toen zei de Here: “Ziet toe dat gij alles maakt overeenkomstig het model.” Hij legde de verantwoordelijkheid hiervoor op de schouders van het volk. Zij moesten het model begrijpen en de verantwoordelijkheid voor de verwezenlijking ervan op zich nemen. Toen ze dat gedaan hadden, vulde de heerlijkheid van de Here het huis.
Maar soms waren er momenten dat ze afweken van het model. Eén voorbeeld. Aäron had twee zonen, Nadab en Abihu. Deze jongens moeten alles geweten hebben van het model. Ze moeten geweten hebben wat God gezegd had over elk detail en ze wisten ook wat God gezegd had over het vuur. Wanneer ze hun vuurpannen vulden met vuur, moest dat van het altaar genomen worden. Maar waar kwam dat vuur op het altaar vandaan? Hier is het altaar, daar is het hout op het altaar, alles ligt klaar. Staken ze het hout aan? Maakten ze vuur en brachten ze dat naar het altaar? Nee, het altaarvuur kwam van de hemel. Toen het altaar opgericht werd en het hout erop lag en het geslachte offer, daalde het vuur van de Here neer, en dat vuur ging nooit meer uit. Ze hoefden dat geen tweede keer te doen. De hele tijd dat de tabernakel op die plaats was, bleef het vuur dag en nacht branden. Geen mens hoefde vuur te maken. Nadab en Abihu namen het vuur niet van het altaar, maar maakten zelf vuur. Ze haalden het ergens anders vandaan en deden dat in hun vuurpannen en brachten dat voor het aangezicht van de Here en de Here sloeg hen zodat zij stierven voor het aangezicht van de Here. Ze offerden vreemd vuur. Het was niet het vuur van het kruis. Het was hun eigen vuur, het vuur van het vlees, het vuur van de natuurlijke mens, het vuur van hun ziel en niet van de Geest. De Here zegt dat dat vreemd vuur is. Het was niet volgens Gods aanwijzing en de Here oordeelde dat. Kunt u dit zelf interpreteren?
Je ziet hoe belangrijk verantwoordelijkheid voor Christus is. De Here heeft de verantwoordelijkheid op ons gelegd. Hij zegt: “Als je alles naar het model (Christus) maakt, ben Ik met je. Je zult gezegend worden. Ik ga verder met je. Als je vreemde dingen binnenbrengt, die niet volgens het model zijn maar van de mens, brengt dit geestelijke dood.”
Moge de Here ons geestelijk inzicht geven.


Top

T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.